3.3Verweerder voert in zijn verweerschrift aan dat ingevolge artikel 5 van Verordening 852/2004 een exploitant van levensmiddelen verplicht is zorg te dragen voor de invoering, uitvoering en handhaving van permanente procedures gebaseerd op de HACCP-beginselen. Deze beginselen hebben onder andere betrekking op het onderkennen van gevaren die voorkómen, geëlimineerd of tot een aanvaardbaar niveau gereduceerd moeten worden. Verweerder is van mening dat, indien er bezoedelingen worden aangetroffen en daarmee de gevaren dus niet zijn voorkómen, de HACCP-procedures bij de betreffende slachterij (dus) niet op orde zijn. Derhalve wordt de maatregel opgelegd om de HACCP-procedures aan te passen, zodat de gevaren in de toekomst wel worden voorkómen. Ook het verlagen van de snelheid van de slachtlijn kan bijdragen aan het verminderen van de verontreiniging.
4. Verordening 852/2004 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Artikel 5
Risicoanalyse en kritische controlepunten
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dragen zorg voor de invoering, de uitvoering en de handhaving van één of meer permanente procedures die gebaseerd zijn op de HACCP-beginselen.
(…)”.
Verordening 853/2004 luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 3
Algemene verplichtingen
1. Exploitanten van levensmiddelenbedrijven dienen te voldoen aan de toepasselijke bepalingen van de bijlagen II en III.
(…)
BIJLAGE III
(…)
SECTIE II: VLEES VAN PLUIMVEE EN LAGOMORFEN
(…)
HOOFDSTUK IV: HYGIËNE BIJ HET SLACHTEN
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die een slachthuis beheren waarin pluimvee of lagomorfen worden geslacht, moeten ervoor zorgen dat aan de volgende voorschriften wordt voldaan:
(…)
5. Het bedwelmen, het verbloeden, het villen of plukken, het verwijderen van de ingewanden en andere vormen van uitslachten moeten zonder onnodig uitstel plaatsvinden op zodanige wijze dat verontreiniging van het vlees wordt voorkomen. Met name moeten maatregelen worden getroffen om te voorkomen dat bij het uitnemen van de ingewanden de inhoud van maag en darmen wordt gemorst.
(…)
8. Na keuring en verwijdering van de ingewanden moeten geslachte dieren zo spoedig mogelijk worden schoongemaakt en gekoeld tot een temperatuur van ten hoogste 4 °C, tenzij het vlees warm wordt uitgesneden.
(…)”.
Verordening 882/2004 luidt voor zover van belang als volgt:
“TITEL VII
HANDHAVINGSMAATREGELEN
HOOFDSTUK I
NATIONALE HANDHAVINGSMAATREGELEN
Artikel 54
Actie in geval van niet-naleving
1. Wanneer de bevoegde autoriteit een geval van niet-naleving constateert, treft zij maatregelen om ervoor te zorgen dat de exploitant de situatie rechtzet. In haar besluit over die maatregelen houdt de bevoegde autoriteit rekening met de aard van de niet-naleving en met de desbetreffende antecedenten van de exploitant.
2. Indien nodig, behelzen deze maatregelen het volgende:
a. a) de invoering van hygiëneprocedures of andere noodzakelijk geachte maatregelen om de veiligheid van diervoeders of levensmiddelen, dan wel de naleving van de desbetreffende wetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn te garanderen;
(…)
h) een andere maatregel die de bevoegde autoriteit passend acht.
(…)”.
De Wet dieren luidt voor zover van belang als volgt:
“Artikel 6.2. Strafbaarstelling overtredingen EU-verordeningen
1. Het is verboden in strijd te handelen met bij of krachtens algemene maatregel van bestuur of bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften van EU-verordeningen betreffende onderwerpen waarop deze wet van toepassing is.
(…)”.
De Regeling dierlijke producten luidt als volgt:
“Artikel 2.4. Verbodsbepalingen EU-verordeningen
1. Voorschriften van EU-verordeningen als bedoeld in artikel 6.2, eerste lid, van de wet zijn:
(…)
c. de artikelen 3 en 4, eerste, tweede en derde lid, 5, eerste lid, tweede lid, laatste alinea, en vierde lid, 6, tweede lid, laatste alinea, en derde lid, van verordening (EG) nr. 852/2004;
(…)”.
5. Ten aanzien van de vraag of appellanten een procesbelang hebben overweegt het College als volgt. Verweerder heeft geconstateerd dat appellanten aan de bij de primaire besluiten gestelde voorwaarden hebben voldaan en heeft, naar appellanten zelf ook hebben aangegeven, vervolgens de daarbij opgelegde maatregelen opgeheven. Het College kan op voorhand niet uitsluiten dat appellanten als gevolg van de primaire besluiten kosten hebben gemaakt of schade hebben geleden. Teneinde vergoeding daarvan te kunnen vorderen hebben zij belang bij de beoordeling van de rechtmatigheid van deze besluiten en daarmee tevens van de bestreden besluiten waarbij deze door verweerder zijn gehandhaafd. De beroepen van appellanten zijn dan ook niet niet-ontvankelijk wegens verlies van procesbelang.