In deze zaak heeft Vastgoed B.V. beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling voor 2015 werd vastgesteld. Het primaire besluit, genomen op 31 mei 2016, hield in dat de minister slechts 100,69 ha van de 142,57 ha subsidiabele landbouwgrond in aanmerking nam voor de vergroeningsbetaling, omdat Vastgoed B.V. niet voldeed aan de vergroeningseisen van het ecologisch aandachtsgebied. Het bestreden besluit, dat het bezwaar van appellante ongegrond verklaarde, werd aangevochten door Vastgoed B.V. die stelde dat zij wel degelijk voldeed aan de eisen voor het ecologisch aandachtsgebied.
Tijdens de zitting op 29 januari 2018 werd duidelijk dat appellante in de Gecombineerde opgave 2015 niet voldoende beheerde akkerranden had opgegeven en dat de sloten grenzend aan deze akkerranden niet waren aangegeven. De minister had gesteld dat appellante verplicht was om het type, de omvang en de ligging van de ecologische aandachtsgebieden aan te geven, wat zij niet had gedaan. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat appellante niet had voldaan aan de voorwaarden van de relevante verordening en dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid was voorbereid.
Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van appellante. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 12 maart 2018.