ECLI:NL:CBB:2018:80
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bestuurlijke boete op grond van de Wet dieren
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van V.O.F. [naam 1] tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam, die op 2 juni 2017 het beroep van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank oordeelde dat appellante niet tijdig de gronden van beroep had ingediend, ondanks herhaalde verzoeken om dit te doen. De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had eerder een bestuurlijke boete van € 1500,- opgelegd aan appellante wegens een overtreding van de Wet dieren. Appellante stelde dat zij de wet niet had overtreden en dat er geen reden was voor de boete. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak op 1 maart 2018 behandeld. Tijdens de zitting op 18 januari 2018 heeft appellante zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en een derde persoon. De verweerder was ook vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Het College heeft vastgesteld dat appellante niet aan de vereisten voor het indienen van een beroepschrift had voldaan, zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank had appellante verzocht om binnen vier weken de gronden van beroep in te dienen, maar deze waren niet tijdig ingediend. Het College concludeert dat de rechtbank terecht het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er zijn geen gronden voor een proceskostenveroordeling.