ECLI:NL:CBB:2018:688

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
28 december 2018
Zaaknummer
17/1349
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geheimhouding van persoonsgegevens in het kader van een hoger beroep tegen een evenementenvergunning

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 december 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2017. De appellanten, waaronder de erven van [naam 2] en [naam 1], hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die betrekking had op de openbaarmaking van bepaalde documenten in het kader van een evenementenvergunning. De staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat had verzocht om geheimhouding van persoonsgegevens, waaronder het burgerservicenummer en contactgegevens van de vergunninghouder, op basis van artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).

Het College heeft de argumenten van de staatssecretaris beoordeeld en geconcludeerd dat de redenen voor geheimhouding niet voldoende onderbouwd zijn. De staatssecretaris had niet aangetoond dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan het belang van de openbaarheid van de processtukken. Het College oordeelde dat de vergunninghouder zelf de openbaarheid had gezocht door een vergunning aan te vragen voor radio-uitzendingen, en dat de staatssecretaris niet aannemelijk had gemaakt dat openbaarmaking van de gegevens een onevenredige benadeling zou opleveren.

Daarom heeft het College besloten dat de beperking van de kennisneming van de stukken niet gerechtvaardigd is en heeft het de staatssecretaris opgedragen om binnen twee weken een nieuwe versie van de documenten aan te leveren, waarin de persoonsgegevens zijn geanonimiseerd. De beslissing benadrukt het belang van transparantie in bestuursprocedures en de afweging van belangen bij de bescherming van persoonsgegevens.

Uitspraak

beslissing

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1349
beslissing op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht in het hoger beroep van

[naam 1] , te [plaats] , appellant 1

de erven van [naam 2] ,appellanten 2
(gemachtigde: mr. E. Kronemeijer),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 20 juli 2017, kenmerk ROT 17/461, in het geding tussen

appellanten

en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, (de staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. M. Gerdes).

Procesverloop

Appellanten hebben hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam (rechtbank) van 20 juli 2017 (ECLI:NL:RBROT:2017:5503).
De staatssecretaris heeft de vertrouwelijke versie van een aantal gedingstukken overgelegd en met verwijzing naar artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) medegedeeld dat uitsluitend het College kennis zal mogen nemen van deze stukken.
Het betreft de volgende stukken:
- B-I de bestreden evenementenvergunning;
- B-II Rapport van Bevindingen van 12 oktober 2016;
- B-III Correspondentie met rechtbank Rotterdam en vergunninghouder, met betrekking tot het verzoek op basis van artikel 8:29 van de Awb bij de rechtbank Rotterdam.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:29, derde lid, van de Awb beslist het College of de weigering dan wel beperking van de kennisneming gerechtvaardigd is.
2. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat de weggelakte gedeeltes van deze stukken vertrouwelijk zijn omdat dit gegevens betreffen als bedoeld in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wet openbaarheid bestuur (Wob). Het gaat hierbij om het burgerservicenummer, de naam- en adresgegevens, het telefoonnummer en het e-mailadres van de betrokken vergunninghouder.
3. Geheimhouding van persoonsgegevens vanwege de in artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob genoemde eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer, vergt een afweging van belangen. Enerzijds speelt hierbij het belang dat partijen gelijkelijk beschikken over de voor het hoger beroep relevante informatie en het belang dat het College beschikt over alle informatie die nodig is om de zaak op een juiste en zorgvuldige wijze af te doen. Daar tegenover staat dat openbaarmaking van bepaalde gegevens het belang van een of meer partijen of een derde onevenredig kan schaden.
4. Hetgeen de staatssecretaris ter motivering van zijn geheimhoudingsverzoek heeft aangevoerd, is naar het oordeel van het College onvoldoende om de beperking van de kennisneming gerechtvaardigd te achten. De staatssecretaris heeft geen zwaarwegende redenen aangevoerd op grond waarvan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder dient te wegen dan het belang van de ongehinderde toegang tot het procesdossier voor alle procespartijen. De staatssecretaris heeft in de openbare producties in hoger beroep verzuimd het burgerservicenummer van de vergunninghouder weg te lakken zodat geen grond meer bestaat voor een geheimhoudingsverzoek met betrekking tot dit persoonsgegeven. Voorts heeft de staatssecretaris zijn stelling onvoldoende onderbouwd dan wel toegelicht dat en waarom in dit specifieke geval sprake zou zijn van een onevenredige benadeling van de belangen van de vergunninghouder in die zin dat het belang van het overleggen van de niet geanonimiseerde vergunning, rapport van bevindingen en correspondentie tussen vergunninghouder en de staatssecretaris aan appellanten niet opweegt tegen de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de vergunninghouder. De staatssecretaris heeft in dit verband slechts betoogd dat in het algemeen de vrees bestaat dat appellanten in contact zullen treden met de vergunninghouder, wellicht tegen de wens in van de vergunninghouder, maar de staatssecretaris heeft niet aannemelijk gemaakt dat een dergelijke vrees in dit specifieke geval gerechtvaardigd is. Het College neemt daarbij in aanmerking dat de vergunninghouder zelf de openbaarheid heeft gezocht door een vergunning aan te vragen om daarmee radio-uitzendingen te verrichten en inmiddels ook daadwerkelijk radio-uitzendingen heeft verricht. Dat de vergunninghouder in de procedure bij de rechtbank Rotterdam aan heeft gegeven dat hij openbaarmaking van zijn persoonlijke gegevens niet wenst, maakt dit niet anders. Het verzoek om beperking van de kennisneming wordt derhalve afgewezen.
5. Het College stuurt de stukken B-I tot en met B-III terug aan de staatssecretaris. De staatssecretaris is verplicht deze stukken in te sturen en dient binnen twee weken na de verzending van deze beslissing een nieuwe versie van deze stukken aan het College en de andere partij toe te sturen. Stuurt de staatssecretaris een of meer stukken niet in, dan kan het College daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen.

Beslissing

Het College:
  • beslist dat beperking van de kennisneming van de stukken B-I tot en met B-III niet gerechtvaardigd is;
  • bepaalt dat de documenten genoemd onder het vorige aandachtsstreepje worden teruggezonden aan de staatssecretaris;
  • verzoekt de staatssecretaris binnen twee weken na heden een nieuwe versie van de stukken B-I tot en met B-III aan het College en de andere partij toe te sturen.
Aldus genomen door mr. H.S.J. Albers, in tegenwoordigheid van mr. C.S. de Waal als griffier, op 18 december 2018.
w.g. H.S.J. Albers w.g. C.S. de Waal