ECLI:NL:CBB:2018:675

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 december 2018
Publicatiedatum
21 december 2018
Zaaknummer
17/725
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opschorting van bio-certificaat wegens niet-naleving weidegangseisen

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 december 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant, een biologische melkveehouder, en Stichting Skal, de verweerster. De verweerster had op 15 juli 2016 het bio-certificaat van de appellant opgeschort voor de duur van twee maanden, omdat de appellant niet voldeed aan de biologische eisen voor weidegang. Dit besluit werd door de verweerster bevestigd in een bestreden besluit op 1 augustus 2016, waartegen de appellant beroep instelde. Tijdens de zitting op 15 november 2018 heeft de appellant zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn zoon, terwijl de verweerster werd vertegenwoordigd door haar gemachtigde en een andere vertegenwoordiger.

Het College heeft vastgesteld dat de appellant sinds 2010 meerdere keren is gewaarschuwd voor zijn niet-naleving van de weidegangseisen. Ondanks deze waarschuwingen heeft de verweerster bij zeven controles afwijkingen geconstateerd. De appellant voerde aan dat de regels onduidelijk waren en dat de schade door de opschorting disproportioneel was. Het College oordeelde echter dat de verweerster bevoegd was om het certificaat op te schorten, gezien de herhaalde overtredingen van de appellant. De appellant had voldoende tijd om zich voor te bereiden op de opschorting, en de gevolgen waren in verhouding tot de overtredingen. Het College verklaarde het beroep van de appellant ongegrond en bevestigde de opschorting van het bio-certificaat voor de duur van twee maanden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/725
27100

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 december 2018 in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , appellant,

en

Stichting Skal, verweerster

(gemachtigde: mr. M. Timpert-de Vries).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2016 (het primaire besluit) heeft verweerster het aan appellant verstrekte bio-certificaat per 16 juli 2016 opgeschort voor de duur van twee maanden.
Bij besluit van 1 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2018.
Appellant is verschenen, vergezeld van zijn zoon ing. [naam 2] . Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [naam 3] .

Overwegingen

1. Het College gaat uit van de volgende, in dit geding van belang zijnde, feiten en omstandigheden.
1.1
Verweerster is een onafhankelijke controle instantie die, onder meer, op grond van artikel 15 en artikel 17 van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 belast is met de uitvoering van en de controle op de naleving van de regels uit Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (hierna: Verordening 834/2007) en Verordening (EG) nr. 889/2008 van de Commissie van 5 september 2008 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten, wat de biologische productie, de etikettering en de controle betreft (hierna: Verordening 889/2008). Haar bevoegdheden vinden hun grondslag in de Landbouwkwaliteitswet.
1.2
Appellant heeft sinds 1995 een biologische melkveehouderij. Aan appellant is een bio-certificaat afgegeven voor landbouw en dienstverlening voor de landbouw. Sinds 2010 heeft verweerster bij een controle zeven keer geconstateerd dat appellant niet voldoet aan de biologische eis voor weidegang. In de periode van oktober 2013 tot en met juni 2015 heeft verweerster appellant driemaal gewaarschuwd dat, wanneer bij een volgende controle de weidegang nog niet voldoet, het certificaat van appellant per direct zal worden ingetrokken. Op 1 juli 2016 heeft verweerster aangekondigd dat zij, naar aanleiding van de resultaten van de inspectie van 24 mei 2016, voornemens is om het certificaat van appellant voor een periode van 2 maanden op te schorten. Vervolgens heeft verweerster de besluiten genomen zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerster ten grondslag gelegd dat zij tot opschorting van het bio-certificaat van appellant over kon en mocht gaan omdat appellant zich meerdere malen niet heeft gehouden aan de biologische eis voor weidegang.
3. Appellant voert aan dat sprake is van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel nu de regels van verweerster ten aanzien van de weidegang hem niet duidelijk zijn en hij van mening is dat hij aan de betreffende regelgeving voldoet. Bovendien voert hij aan dat de schade die hij door deze schorsing heeft geleden disproportioneel is.
4. In artikel 20, tweede lid en artikel 14, tweede lid van Verordening 889/2008 juncto artikel 14, eerste lid, onder b, onder iii en onder d, onder iii van Verordening 834/2007, alsmede aan de hand van (punt 16 van) de considerans van laatstgenoemde verordening, is vastgelegd dat de dieren permanent toegang dienen te hebben tot uitloop in de open lucht, bij voorkeur weidegrond, wanneer weersomstandigheden en de staat van de grond dit mogelijk maken.
5.1
Het College overweegt het volgende.
Verweerster heeft tijdens zeven controles vanaf 2010 op het perceel van appellant afwijkingen op de weidegang geconstateerd. In alle zeven inspectierapporten van deze controles staan de door appellant opgegeven oorzaken vermeld waarom de dieren niet buiten waren op het moment van de controle. Nu appellant niet heeft aangegeven dat de in de inspectierapporten opgenomen oorzaken niet kloppen volgt het College appellant dan ook niet in zijn betoog dat de inspectierapporten van verweerster eenzijdig zijn omdat zijn kant van het verhaal daarin nooit is gekend. Uit voornoemde inspectierapporten blijkt verder dat appellant alleen op 25 juni 2013 de staat van de grond als een van de oorzaken van het niet voldoen aan de voorschriften omtrent de weidegang heeft aangevoerd. Op die dag was een deel van de dieren niet buiten in verband met de hoge waterstand in de uiterwaarden. Voor de andere dieren die deze dag niet buiten waren en voor de overige geconstateerde overtredingen op andere data heeft appellant alleen oorzaken voor de afwijkende weidegang genoemd die van organisatorische aard zijn. Anders dan waar appellant van lijkt uit te gaan, is het gelet op bovengenoemde artikelen uit de verordeningen niet voldoende dat de dieren iedere dag (voor een aantal uren) buiten komen. Het had appellant dan ook duidelijk kunnen en moeten zijn dat de dieren altijd toegang moeten hebben tot uitloop in de open lucht.
5.2
Verweerster heeft tijdens een gesprek op 29 juni 2015 aan appellant kenbaar gemaakt dat zijn bio-certificaat zal worden ingetrokken indien wederom een afwijking met betrekking tot de weidegang wordt geconstateerd. Tevens is in dat gesprek met appellant, hetgeen niet is betwist, de afspraak gemaakt dat appellant verweerster op de hoogte houdt van omstandigheden die van invloed zijn op het naleven van de regels uit bovengenoemde verordeningen. Appellant voert aan dat op 24 mei 2016 sprake was van een overmachtssituatie omdat de melkrobot was uitgevallen, maar dat de dieren alsnog, de tweede helft van de dag, buiten zijn geweest. Een melding, conform gemaakte afspraak, door appellant aan verweerster heeft evenwel niet plaatsgevonden. Het College stelt vast dat verweerster dit terecht niet als rechtvaardigingsgrond voor de overtreding heeft opgevat.
Het College stelt dan ook vast dat appellant zeven keer de regels ten aanzien van de weidegang uit bovengenoemde verordeningen heeft overtreden.
5.3
Verweerster was, gelet op de overtredingen, op grond van artikel 18, eerste lid van het Skal-Reglement certificatie en toezicht in beginsel bevoegd tot het opschorten van de certificatie.
6.1
Appellant voert aan dat de gevolgen van de opschorting voor hem buiten proportioneel hoog zijn. Het gaat voor appellant om een bedrag van minstens € 65.000,- en dat staat niet in verhouding met de boetes die andere bedrijven krijgen voor dit soort zaken. Appellant was gedurende de opschorting aangewezen op de vrije markt en omdat hij niet vooraf was gewaarschuwd, moest hij op het laatste moment een andere afnemer van zijn melk regelen en heeft hij geen goede prijs kunnen bedingen.
6.2
Het College overweegt dat verweerster appellant bij brieven van 14 oktober 2013, 4 november 2014 en 4 juni 2015 heeft voorgehouden dat zijn bio-certificaat wordt ingetrokken indien nogmaals wordt geconstateerd dat de weidegang niet voldoet aan de wettelijke regels. Bij e-mail van 1 juli 2016 heeft verweerster vervolgens het voornemen kenbaar gemaakt het certificaat van appellant op te gaan schorten. Het College volgt appellant dan ook niet in zijn betoog dat hij voorafgaand aan de opschorting niet is gewaarschuwd en dat hij zich niet op de opschorting heeft kunnen voorbereiden. Hij heeft vanaf het moment van de bekendmaking van het voornemen twee weken de tijd gehad om maatregelen te treffen.
6.3
Ook ziet het College geen aanleiding voor het oordeel dat de gevolgen van de opschorting niet proportioneel zijn. Verweerster heeft het certificaat opgeschort voor de duur van twee maanden, terwijl verweerster het certificaat had kunnen intrekken zoals zij appellant eerder ook heeft voorgehouden. Dat de opschorting appellant geld kost, is een logisch gevolg van de opschorting. Appellant had, zoals hiervoor vermeld, hiermee rekening kunnen houden gelet op de eerdere brieven van verweerster aan appellant.
7. Uit het voorgaande vloeit voort dat verweerster naar het oordeel van het College het aan appellant verleende bio-certificaat heeft mogen opschorten voor de duur van twee maanden omdat appellant zich niet heeft gehouden aan de regels in de verordeningen die betrekking hebben op de weidegang.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, mr. T. Pavićević en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. F. Willems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 december 2018.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. F. Willems