In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 11 december 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen Simonis B.V. en het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. De zaak betreft de ambtshalve beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaar dat door Simonis B.V. was ingediend tegen de weigering van een vergunning voor parallelhandel. Het primaire besluit, genomen op 16 juni 2017, weigerde de vergunning omdat het te importeren middel niet identiek was aan een reeds toegelaten middel. Simonis B.V. heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 2 november 2017.
De kern van de zaak draait om de vraag of het bezwaar ontvankelijk was. Simonis B.V. had het bezwaar per e-mail ingediend, maar verweerder had aangegeven dat deze elektronische weg niet openstond. Simonis B.V. heeft vervolgens het bezwaarschrift per post verzonden, maar naar een oud postadres van verweerder, waardoor het bezwaar te laat is ingekomen. Het College oordeelt dat de verkeerde adressering voor risico van appellante komt en dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Verweerder had de termijnoverschrijding ten onrechte verschoonbaar geacht.
Het College concludeert dat het bezwaar ten onrechte ontvankelijk is geacht en verklaart het beroep gegrond, maar niet met het door appellante gewenste resultaat. Het bestreden besluit wordt vernietigd en het bezwaarschrift wordt alsnog niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.