2.2.In dit geding is de volgende wet- en regelgeving van toepassing
Ingevolge artikel 3.42, tweede lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) zijn energie-investeringen waarvoor door verweerder een EIA-verklaring kan worden verstrekt, investeringen die bij ministeriële regeling zijn aangewezen als investeringen die in het belang zijn van een doelmatig gebruik van energie.
Ingevolge artikel 3.51 van de Wet IB 2001 vindt de investeringsaftrek plaats volgens de regels voor het tijdvak waarin de investering heeft plaatsgevonden. De in dit geding aan de orde zijnde aanvraag moet daarom beoordeeld worden volgens de regels zoals die luidden in 2015.
Bijlage 1 van de Regeling bevat een opsomming van de in artikel 3.42 van de Wet IB 2001 bedoelde investeringen. Deze energie-investeringen zijn door verweerder opgenomen in de brochure Energielijst 2015. Code 420000 uit de brochure 2015 (die overeenkomt met artikel 2, onder B, van Bijlage 1 van de Regeling) is een generieke code voor investeringen in technische voorzieningen bij nieuwe processen. Code 440000 uit de brochure (die overeenkomt met artikel 2, onder C, van Bijlage 1 van de Regeling ) is een generieke code voor investeringen in technische voorzieningen bij nieuwe transportmiddelen. Deze laatste categorie van investeringen is in Bijlage 1 van de Regeling als volgt omschreven:
“Technische voorzieningen ten behoeve van energiebesparing in of aan transportmiddelen. Onder transportmiddelen wordt verstaan: voertuigen voor het vervoer over de weg, vaartuigen voor de binnenvaart en railgebonden voertuigen. Deze voorzieningen moeten er toe leiden dat het transportmiddel zelf energie-efficiënter wordt. Technische voorzieningen die het transportmiddel zelf niet energie-efficiënter maken, maar indirect energie besparen zijn uitgesloten voor Energie-investeringsaftrek.”
3.1.1Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de investering in het bedrijfsmiddel betrekking heeft op een investering in technische voorzieningen bij nieuwe processen als bedoeld onder code 420000. Het totale gebruik en de primaire functionaliteit van het schip moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Dat de rompen als op zichzelf staand onderdeel voor de energiebesparingsberekening zijn gebruikt, betekent niet dat de functie van het schip als geheel niet in de beoordeling van de aanvraag moet worden meegenomen. De romp is volledig dienstbaar aan de werkzaamheden die uitgevoerd moeten worden, ook als er niet gevaren wordt. Omdat de verplaatsing van het schip onderdeel is van het hele proces en tijdens de verplaatsing voorbereidingen en afrondende werkzaamheden worden uitgevoerd, is de in geding zijnde investering in het bedrijfsmiddel een verbetering van de efficiëntie van het proces, die resulteert in een energiebesparing. De [naam 4] voert installatieprocessen uit en is speciaal voor dat doel ontworpen. De [naam 4] kwalificeert hierdoor als een procesmiddel en de investering past onder categorie B, meldcode 420000, van de Energielijst. In deze categorie zijn zeeschepen niet uitgesloten voor investeringsaftrek.
3.1.2Het College acht het, anders dan appellante, niet onjuist dat verweerder bij de beoordeling of een bedrijfsmiddel valt onder een (generieke) code uit de brochure Energielijst 2015 bepalend acht waar de energiebesparing met dat bedrijfsmiddel wordt behaald. Uit de door appellante verstrekte stukken volgt dat met het in geding zijnde bedrijfsmiddel vooral energie wordt bespaard tijdens het varen. Het College volgt verweerder eveneens in zijn standpunt dat tijdens deze vaarbeweging geen sprake is van een proces maar van een transportbeweging.
3.1.3Dat, zoals appellante heeft aangevoerd, tijdens het varen continu zo’n driehonderd mensen voorbereidende werkzaamheden verrichten voor het installeren of afbouwen van installaties, maakt dat niet anders. Het werkproces van de [naam 4] bestaat naar het oordeel van het College, in navolging van het standpunt van verweerder, uit het uitvoeren van (installatie)werkzaamheden op zee. Het varen gebeurt gelijktijdig met de voorbereidende en afrondende werkzaamheden, maar maakt daar geen wezenlijk onderdeel van uit. Dat de [naam 4] dankzij het bedrijfsmiddel tijdens de werkzaamheden op zee de nodige stabiliteit heeft, doet aan het vorenstaande niet af. Niet is gesteld of gebleken dat daarmee de in geding zijnde energiebesparingsnorm wordt behaald.
3.1.4Appellante heeft betoogd dat verweerder de [naam 4] onterecht als een transportmiddel heeft beschouwd. Verweerder gebruikt volgens appellante verschillende definities van het woord transportmiddel, al naar gelang het hem goed uitkomt. Het College overweegt hierover dat de [naam 4] een zeewaardig schip is waarmee mensen en goederen worden verplaatst. In zoverre kan het als transportmiddel worden aangemerkt. Zeeschepen vielen ingevolge de Regeling ten tijde van belang echter niet onder de definitie van transportmiddel als bedoeld in de Regeling.
3.1.5Verweerder heeft zich daarom terecht op het standpunt gesteld dat het bedrijfsmiddel waarin is geïnvesteerd als (een onderdeel van een) transportmiddel kan worden beschouwd, en dat het niet valt onder de code waaronder door appellante een EIA-verklaring is aangevraagd, te weten code 420000 van de brochure Energielijst 2015. De aanvraag van appellante om een EIA-verklaring onder deze code is terecht afgewezen. Omdat zeeschepen in de Regeling niet onder de definitie van transportmiddel vallen, heeft verweerder terecht gesteld dat code 440000 evenmin kan leiden tot een toewijzing van de aanvraag.
3.2.1Appellante heeft betoogd dat het onzorgvuldig is dat RVO heeft geadviseerd de aanvraag in te dienen in de categorie technische voorzieningen bij nieuwe processen, maar de aanvraag vervolgens heeft beoordeeld als een aanvraag in de categorie technische voorzieningen bij nieuwe transportmiddelen. Ook is het bestreden besluit volgens appellante onvoldoende gemotiveerd. Verweerder heeft niet onderbouwd waarom het bedrijfsmiddel niet als procesmiddel wordt aangemerkt.
3.2.2Het College overweegt dat aan advisering zoals deze door appellante is omschreven, geen regel in de weg staat. Advisering door het bestuursorgaan kan het beslisproces efficiënter doen verlopen. Voor zover appellante heeft beoogd aan te voeren dat zij vanwege het eerdere advies van verweerder, erop mocht vertrouwen dat haar onder code 420000 voor het bedrijfsmiddel een EIA-verklaring zou worden verstrekt, bieden de gedingstukken voor dit standpunt geen steun. Van de door appellante in beroep gestelde ondeugdelijke motivering van het bestreden besluit is het College evenmin gebleken.
3.3.1Appellante heeft tot slot, met een beroep op het gelijkheidsbeginsel, aangevoerd dat verweerder wel positief heeft beschikt op een aanvraag om een EIA-verklaring voor het vissersschip Immanuël, een zeeschip voor de noordelijke IJszee. In dat geval waren diverse energiebesparende maatregelen toegepast waaronder ‘een slimme vormgeving van de romp waardoor de weerstand laag is’. RVO heeft deze investering beschouwd als een procesmiddel en de aanvraag onder EIA categorie B positief beschikt. Volgens appellante is haar investering vergelijkbaar met deze investering.
3.3.2Verweerder heeft hierover ter zitting toegelicht dat bij dat schip, anders dan bij de [naam 4] , het varen wel een onderdeel is van het (primaire) werkproces, te weten het vangen van vis. Het College ziet geen aanleiding verweerder in deze toelichting niet te volgen. Het beroep van appellante op het gelijkheidsbeginsel slaagt daarom niet.
4. Gelet op het vorenstaande moet de hiervoor onder 2.1. vermelde vraag bevestigend worden beantwoord. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.