Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 20 november 2018 in de zaak tussen
[naam 1] , te [plaats] , appellant
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigden: mr. L. Anvelink en mr. N.M. Brok).
Procesverloop
Overwegingen
– kort samengevat – heeft aangevoerd dat voor het nemen van een herziene beslissing op bezwaar geen wettelijke grondslag bestaat.
Het College is van oordeel dat het besluit van 14 september 2017, dat strekt tot intrekking van de bij besluit van 6 maart 2017 aan appellant toegewezen betalingsrechten, aangemerkt moet worden als een primair besluit, waartegen ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) eerst bezwaar dient te worden gemaakt alvorens beroep kan worden ingesteld. Een dergelijk besluit tot intrekking van betalingsrechten vindt zijn grondslag in artikel 4.8, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling en artikel 63 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake de financiering, het beheer en de monitoring van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Dit betekent dat het College thans niet kan overgaan tot een inhoudelijke behandeling van het tegen het besluit van 14 september 2017 ingestelde beroep. Appellant dient niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep. Het College zal het beroepschrift met toepassing van artikel 6:15 van de Awb ter behandeling als bezwaarschrift naar verweerder doorzenden.
Beslissing
mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 november 2018.