7.9In artikel 3, eerste lid, onder c, van het Besluit ondermandaat, volmacht en machtiging Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdienst voor zaaizaad en pootgoed van landbouwgewassen 2013 is bepaald dat aan de technisch coördinator, de regiohoofden, de teamleiders, de vakspecialisten, de keurmeesters, de medewerkers INF, de medewerkers LAB, de controleurs en de monsternemers van de NAK, ieder voor zich, mandaat, volmacht en machtiging wordt verleend voor het nemen van beschikkingen en het verrichten van overige handelingen die verband houden met de verklaring, bedoeld in artikel 12b van het besluit.
8. Gelet op de stukken en het onderzoek ter zitting stelt de voorzieningenrechter vast dat verweerster met de primaire beslissing, hoewel die in zijn bewoordingen en verschijningsvorm de indruk wekt dat de pootaardappelen op het perceel na monsteronderzoek en veldkeuring zijn afgekeurd, inhoudelijk heeft beoogd tot uitdrukking te brengen dat het desbetreffende perceel, aangezien niet aan de eisen zoals geformuleerd in artikel 10.3 van haar Keuringsreglement is voldaan, niet voor keuring is geaccepteerd. Die beslissing heeft verweerster bij het bestreden besluit, kennelijk op grond van dezelfde motivering, beoogd te handhaven. Dat verzoeker dit alles blijkbaar zo ook heeft begrepen – er is immers juist niet gekeurd – valt af te leiden uit de hiervoor onder 3 weergegeven bewoordingen waarmee deze zijn bezwaarschrift heeft beëindigd (“…weer in de keuring op te nemen”).
De voorzieningenrechter is, in lijn met de uitspraak van het College van 3 mei 2013, ECLI:NL:CBB:2013:CA1180, van oordeel dat de primaire beslissing (het niet voor keuring accepteren van een perceel pootaardappelen), gelet op het hiervoor beschreven normatieve kader, een besluit is als bedoeld in artikel 1:3 van de Awb. Met die beslissing heeft verweerster immers beoogd het rechtsgevolg in het leven te roepen dat de pootaardappelen op het desbetreffende perceel niet als zodanig in de handel mogen worden gebracht. Niet is gebleken dat verzoeker tegen andere, het primaire en bestreden besluit omringende, besluiten, hetzij van verweerster hetzij van de NVWA, is opgekomen. Dat betekent dat al hetgeen verzoeker heeft aangedragen tegen die andere besluiten en hetgeen verweerster daar weer tegen heeft ingebracht – en waar het zwaartepunt van het tussen partijen gevoerde debat allengs is komen te liggen – hier buiten bespreking moet blijven.
In het verzoek om voorlopige voorziening is daarom louter het besluit om het perceel niet voor keuring te accepteren aan de orde. Dienaangaande overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
9. Tussen partijen is niet in geschil, en ook de voorzieningenrechter gaat hier voorshands van uit, dat verzoeker noch ten tijde van het primaire besluit noch ten tijde van het bestreden besluit beschikte over een verklaring als bedoeld in artikel 10.3 van het Keuringsreglement, hiervoor, in navolging van partijen, steeds betiteld als “AM-vrij verklaring”. Deze omstandigheid, geheel los gezien van de omstandigheden rondom de besmetverklaring die daartoe hebben geleid, heeft verweerster er, mede bezien tegen de achtergrond van het overige, hier relevante, normatieve kader, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter terecht toe gebracht het desbetreffende perceel, ten tijde hier van belang, niet voor keuring te accepteren. Dat verweerster het onderzoeksresultaat van de, commerciële, onderneming Groene Vlieg Bio Diagnostics te Dronten van 26 mei 2015 niet op één lijn heeft gesteld met een AM-vrij verklaring als bedoeld in artikel 10.3 van het Keuringsreglement kan, naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter, gegeven het hiervoor weergegeven normatieve kader, de toets der kritiek doorstaan. Al hetgeen verzoeker verder ten materiële heeft aangevoerd, stuit op het hiervoor overwogene af. De voorzieningenrechter is er bij het vormen van zijn oordeel niet aan voorbij gegaan dat verzoeker ook heeft betoogd dat het bestreden besluit in strijd is genomen met het fair play-beginsel, dat aan de bevoegdheid van verweerster kan worden getwijfeld en dat het verslag van de hoorzitting ontbreekt. Deze omstandigheden, voor zover al juist, geven geen, althans onvoldoende, aanleiding om te komen tot het oordeel dat zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerster ingenomen standpunt inhoudelijk juist is. Dat betekent dat niet wordt voldaan aan de hier, voor het treffen van een voorlopige voorziening, aan te leggen en hiervoor beschreven toetsingsmaatstaf.
10. De voorzieningenrechter wijst het verzoek dan ook af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.