ECLI:NL:CBB:2018:595

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
13 november 2018
Publicatiedatum
16 november 2018
Zaaknummer
17/1674, 18/315, 18/345, 18/346 en 18/1784
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake fosfaatreductie en grondgebondenheid van een melkveehouder

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 13 november 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen de stille maatschap tussen [naam 1] en [naam 2] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de besluiten van de minister die haar bonussen op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 had toegekend. De minister had in zijn besluiten gesteld dat appellante niet grondgebonden was, omdat zij in 2015 over onvoldoende fosfaatruimte beschikte om alle geproduceerde mest op haar bedrijfsgrond te plaatsen. Appellante betwistte deze conclusie en voerde aan dat de minister haar (onvolledige) grondanalyses niet had meegenomen in zijn besluitvorming.

Tijdens de zitting op 27 september 2018 heeft appellante volledige grondanalyses overgelegd, maar de minister heeft op basis van deze nieuwe gegevens een herberekening gemaakt en bleef bij zijn eerdere conclusie dat appellante geen grondgebonden bedrijf was. Het College oordeelde dat de stelling van appellante dat de minister geen rekening had gehouden met haar grondanalyses feitelijke grondslag mist. Het College concludeerde dat de minister op basis van de beschikbare gegevens terecht had vastgesteld dat appellante niet grondgebonden was. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt het belang van volledige en tijdige indiening van relevante gegevens door appellanten in bestuursrechtelijke procedures. Het College heeft de beroepen ongegrond verklaard en de beslissing is openbaar uitgesproken op 13 november 2018.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/1674, 18/315, 18/345, 18/346, 18/1784
16009

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 november 2018 in de zaak tussen

de stille maatschap tussen [naam 1] en [naam 2], te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. M.J. Jager),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M. Krari, mr. M. Leegsma, mr. J.H. Eleveld en mr. J.P. Heinrich).

Procesverloop

Zaken 17/1674, 18/315, 18/345 en 18/346
Bij besluiten van 17 juni, 3 augustus, respectievelijk 23 september 2017 (de primaire besluiten 1) heeft verweerder op grond van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellante voor de perioden 1 tot en met 3 bonussen toegekend.
Bij besluiten 16, 23 en 26 januari 2018 (de bestreden besluiten 1) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten 1 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen de bestreden besluiten 1 beroep ingesteld. Verweerder heeft in deze zaken een verweerschrift ingediend.
Op 12 april 2018 heeft in deze zaken een regiezitting plaatsgevonden. Het onderzoek ter zitting is hervat op 27 september 2018, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Zaak 18/1784
Bij besluiten van 25 november 2017 en 27 januari 2018 (de primaire besluiten 2) heeft verweerder op grond van de Regeling aan appellante bonussen toegekend voor periode 4 en 5.
Bij besluit van 13 juli 2018 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten 2 ongegrond verklaard. Appellante heeft tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld. Tijdens de zitting van 27 september 2018 hebben partijen ermee ingestemd dat de zaak 18/1784 buiten zitting wordt afgedaan.

Overwegingen

1. De Regeling is op 1 maart 2017 in werking getreden en heeft tot doel de fosfaatproductie te begrenzen. Voor de periodes van de Regeling (lopend van maart tot en met december 2017) kent verweerder een melkveehouder die minder melkvee houdt dan het referentieaantal op 2 juli 2015 (de peildatum) een bonusgeldsom toe.
2.1
Aan de bestreden besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat appellante in het kalenderjaar 2015 over onvoldoende fosfaatruimte beschikte om alle, destijds geproduceerde, mest op het oppervlakte van haar bedrijfsgrond te plaatsen. Appellante heeft ten behoeve van de besluitvorming onvolledige grondanalyses ingebracht. Ondanks herhaaldelijk verzoek hiertoe, heeft appellante nagelaten goed leesbare en volledige analyses te overleggen. Op basis van de ten tijde van bezwaar ter beschikking staande (gebrekkige) gegevens heeft verweerder berekend dat appellante niet grondgebonden is.
2.2
Appellante betoogt dat zij ten onrechte niet is aangemerkt als grondgebonden bedrijf. Verweerder heeft haar grondanalyses ten onrechte niet meegenomen in zijn besluitvorming.
3. Tijdens de zitting heeft appellante, met instemming van verweerder, volledige grondanalyses overgelegd. Die grondanalyses brengen verweerder niet tot een andere eindconclusie. Hij heeft op basis van die analyses een herberekening gemaakt en de eindconclusie blijft dat appellante geen grondgebonden bedrijf is. Appellante heeft verzocht de zaak aan te houden om te kunnen reageren op deze herberekening. Dat verzoek wijst het College af. Appellante heeft namelijk zelf met het overleggen van de volledige grondanalyses gewacht tot de zitting. Verweerder heeft zich daartegen niet verzet en inhoudelijk verweer gevoerd, gebaseerd op die nieuwste gegevens. Appellante heeft de gelegenheid gehad om ter zitting te reageren op dat verweer en de daarvan deel uitmakende herberekening.
4. De stelling dat verweerder in zijn besluitvorming geen rekening heeft gehouden met de (toen) door appellante ingebrachte grondanalyses, mist feitelijke grondslag. Wel is juist dat verweerder die calculaties heeft gebaseerd op onvolledige analyseverslagen, maar het appellante valt aan te rekenen dat verweerder slechts over onvolledige verslagen kon beschikken. Op basis van de ter zitting overgelegde (volledige) grondanalyses heeft verweerder een herberekening gemaakt met als einduitkomst dat appellante niet grondgebonden is. Die herberekening is door appellante niet gemotiveerd bestreden en komt het College niet onjuist voor.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van L. ten Hove, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 november 2018.
w.g. R.C. Stam w.g. L. ten Hove