ECLI:NL:CBB:2018:590
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Herziening van fosfaatrechten in het kader van de Meststoffenwet en de vraag of jongvleesvee tot melkvee behoort
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 november 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een agrarisch bedrijf dat bezwaar had gemaakt tegen de herziening van zijn fosfaatrechten. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit had op 10 januari 2018 het fosfaatrecht van de verzoekster vastgesteld op 1.676 kilogram, maar herzag dit op 9 oktober 2018 naar nihil. De verzoekster, die zich had toegelegd op het houden van jongvee voor de vleesproductie, stelde dat de intrekking van haar fosfaatrechten in strijd was met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat zij hierdoor in financiële problemen zou komen.
De voorzieningenrechter overwoog dat de minister de bevoegdheid heeft om fosfaatrechten te herzien en dat de gewijzigde wetsuitleg van de minister, die stelt dat jongvee dat niet voor de melkproductie wordt gehouden geen fosfaatrechten nodig heeft, niet evident onrechtmatig is. De rechter benadrukte dat zijn oordeel voorlopig is en dat de bodemrechter niet aan dit oordeel gebonden is. De verzoekster had onvoldoende overtuigend bewijs geleverd dat het beëindigen van de inscharing van haar melkvee niet mogelijk was. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, omdat schorsing van het herzieningsbesluit geen verandering in de bestaande situatie zou brengen.
De uitspraak benadrukt de complexiteit van de wetgeving rondom fosfaatrechten en de interpretatie daarvan door de minister, evenals de gevolgen voor agrarische bedrijven die afhankelijk zijn van deze rechten. De rechter concludeerde dat de verzoekster niet had aangetoond dat de intrekking van haar fosfaatrechten onterecht was, en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.