ECLI:NL:CBB:2018:589
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Herziening van fosfaatrechten in het kader van de Meststoffenwet en de definitie van melkvee
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 november 2018 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van een V.O.F. tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op 20 september 2018 het fosfaatrecht van de verzoekster herzien van 1.512 kilogram naar 493 kilogram, wat leidde tot bezwaar van de verzoekster. De verzoekster stelde dat de herziening onterecht was, omdat het jongvleesvee dat zij hield, volgens haar onder de definitie van melkvee viel en dus fosfaatrechten vereiste. De minister daarentegen stelde dat jongvee dat niet voor de melkproductie wordt gehouden, geen fosfaatrechten nodig heeft. De voorzieningenrechter overwoog dat de minister in zijn gewijzigde wetsuitleg terecht had gesteld dat voor jongvleesvee geen fosfaatrechten meer nodig zijn. De voorzieningenrechter concludeerde dat er onvoldoende spoedeisend belang was voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening, omdat schorsing van het herzieningsbesluit geen verandering in de bestaande situatie zou brengen. De uitspraak benadrukte dat de bodemrechter niet gebonden is aan dit voorlopige oordeel en dat de uiteindelijke uitleg van de Meststoffenwet in een bodemprocedure moet worden vastgesteld. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af en legde geen proceskostenveroordeling op.