In deze zaak heeft de Maatschap [naam] beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin een administratieve sanctie in de vorm van een korting op de basis- en vergroeningsbetaling voor 2015 werd opgelegd. De minister had vastgesteld dat de appellante een groter perceeloppervlak had opgegeven dan geconstateerd, wat leidde tot een korting van 100% op de basisbetaling. De appellante voerde aan dat de percelen ten onrechte niet als subsidiabele landbouwgrond waren aangemerkt en dat de opgelegde sanctie buitenproportioneel was. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de vaststelling van de subsidiabele oppervlakte door de minister niet in stand kon blijven, omdat de beoordeling onvoldoende zorgvuldig was voorbereid. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de eerdere sanctie opnieuw beoordeeld moest worden. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellante tot een bedrag van € 1.002,-. Het verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, omdat er geen sprake was van overschrijding op het moment van de uitspraak.