5.2.Verder heeft appellante aangevoerd dat uit monsterneming door de NVWA is gebleken dat er sprake is van goede kwaliteit vlees en dat het vlees niet onveilig is. Vernietiging van het vlees is daarom niet evenredig. Appellante heeft voorts uiteengezet dat sprake is geweest van administratieve gebreken, die zij elf maanden voordat het bestreden besluit werd genomen heeft hersteld. De partijen vlees waren wel degelijk traceerbaar en de rechtbank heeft ten onrechte geen acht geslagen op de uiteenzetting van appellante dat beide deelpartijen van partij 6 afkomstig waren uit een zeecontainer met nummer [… 1] , waarvan alle documenten voorhanden en correct zijn. Over 475 blokken Canada # 506 van partij 6 heeft bovendien nooit enige onduidelijkheid bestaan, zodat die blokken in ieder geval moeten worden vrijgegeven. Ook partij 99148 was voldoende traceerbaar en over de 175 blokken van deze partij waarvan het herkomstland is aangepast, heeft nimmer onduidelijkheid bestaan. De omstandigheid dat een medewerker per ongeluk een aantal pallets met Frans vlees heeft gelabeld als Roemeens vlees maakt niet dat dit vlees onvoldoende traceerbaar was. De veterinaire certificaten, facturen en betalingen van dit vlees waren duidelijk in orde. Ook de afmetingen, het soort vlees, het aantal blokken en de kwaliteit van de partij waren in orde. De rechtbank heeft een onmogelijke bewijslast op appellante gelegd door te oordelen dat appellante dient aan te tonen hoe de vergissing heeft kunnen ontstaan. Appellante heeft tot slot een beroep op het gelijkheidsbeginsel gedaan, omdat de feitelijke situatie van de reeds vrijgegeven partijen vlees, waaronder de partijen 4, 5, 7, 8 en 99207, overeenkomen met de situatie van de partijen 6 en 99148.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. Duidelijk is dat de partijen 6 en 99148 onvoldoende traceerbaar waren en dat van een opheffing of beëindiging van de officiële inbewaringneming geen sprake is geweest. Het is van groot belang voor de bescherming van de volksgezondheid en de belangen van de consument dat levensmiddelen, zoals de onderhavige partijen vlees, getraceerd kunnen worden. De partijen 6 en 99148 zijn onvoldoende traceerbaar omdat appellante de originele palletkaarten heeft verwijderd en deze heeft vernietigd, terwijl zij niet aannemelijk heeft kunnen maken dat de informatie op de nieuwe - door haar opgestelde - palletkaarten één op één te herleiden is tot de officiële documenten, zoals het transportdocument CMR en het veterinair certificaat. Verder maken de 475 blokken Canada # 506 en de 175 blokken Roemeens paardenvlees onderdeel uit van de partijen 6 en 99148. Zolang de traceerbaarheid van deze partijen onvoldoende is kunnen geen deelpartijen daarvan worden vrijgegeven. Als de officiële inbewaringneming al zou zijn opgeheven, neemt dat niet weg dat dezelfde partijen vlees na nader onderzoek opnieuw in officiële bewaring kunnen worden genomen, omdat levensmiddelen in alle stadia van productie, verwerking en distributie traceerbaar moeten zijn. De toepasselijke regelgeving biedt geen aanknopingspunten voor het standpunt van appellante dat sprake is van een verzwaarde motiveringslast in het geval van herhaalde inbewaringneming van dezelfde levensmiddelen. Van schending van het gelijkheidsbeginsel is voorts geen sprake.
7. Het College stelt vast dat tussen partijen uitsluitend in geschil is of verweerder bij het primaire besluit terecht is overgegaan tot verlenging van de officiële inbewaringneming van de aan appellante toebehorende partijen vlees 6 en 99148.
8. Het College is met appellante en anders dan de rechtbank van oordeel dat uit de e-mail van 27 juni 2013 van [naam 5] volgt dat de officiële inbewaringneming van het vlees is beëindigd, met uitzondering van partij 99125. Naar het oordeel van het College kan de inhoud van deze, zoals hiervoor onder 1.4 geciteerd, niet anders worden gelezen. Daarbij is tevens van belang dat appellante er bij het besluit van 22 mei 2013 op is gewezen dat de officiële inbewaringneming van het vlees zal worden beëindigd zodra appellante in staat is om de desbetreffende partijen vlees te traceren en zij de bijbehorende certificaten en documenten kan overleggen en dat appellante hierover contact dient op te nemen met [naam 5] . In deze omstandigheden dient ervan te worden uitgegaan dat [naam 5] bevoegd was om te beoordelen of aan de voorwaarden voor beëindiging van de officiële inbewaringneming was voldaan. Uit het primaire besluit blijkt dat ook verweerder ervan is uitgegaan dat eerder toestemming is gegeven tot verplaatsing en verhandeling van het vlees, nu in dat besluit de gegeven toestemming tot verhandeling en verplaatsing wordt ingetrokken.
9. Naar het oordeel van het College volgt uit de omstandigheid dat de officiële inbewaringneming op 27 juni 2013 is beëindigd niet dat verweerder niet bevoegd was om, naar aanleiding van de bevindingen van het nader onderzoek van 26 juli 2013, de toestemming tot verplaatsing en verhandeling in te trekken en de officiële inbewaringneming te verlengen Het College neemt hierbij mede in aanmerking dat uit de considerans van Verordening 178/2002, onder meer de punten 27 tot en met 30, volgt dat het doel van de regelgeving is om de voedselveiligheid te waarborgen en dat levensmiddelenbedrijven daartoe ten minste het bedrijf kunnen identificeren dat hen het levensmiddel heeft geleverd, zodat bij naspeuringen de traceerbaarheid in alle stadia gewaarborgd is. In verband hiermee dienen levensmiddelen in alle stadia van de productie, verwerking en distributie traceerbaar te zijn, zoals is vastgelegd in artikel 18 van Verordening 178/2002. Hiermee valt niet te rijmen dat verweerder niet bevoegd zou zijn tot intrekking van een eerder gegeven toestemming tot verhandeling en verplaatsing en tot het alsnog verlengen van de officiële inbewaringneming over te gaan, indien nader onderzoek uitwijst dat de betreffende levensmiddelen toch onvoldoende traceerbaar zijn. Tegen die achtergrond ziet het College voorts geen aanleiding voor het oordeel dat er in de gegeven omstandigheden op verweerder een verzwaarde motiveringsplicht rust bij het verlengen van de officiële inbewaringneming.
10. Ten aanzien van de traceerbaarheid van de partijen 6 en 99148 heeft de rechtbank het volgende overwogen:
“11.2. Tussen partijen is niet in geschil dat partij 6, voor zover niet vrijgegeven, tijdens een controle door medewerkers van de NVWA op 23 september 2013 en op 18 februari 2014 volledig was voorzien van zelfgemaakte palletkaarten met de aanduiding Canada # 506. Volgens het veterinair certificaat was echter maar een deel van de partij, te weten 475 blokken afkomstig van het slachthuis Canada 506. Daarnaast heeft de NVWA geconstateerd dat op een deel van de palletkaarten een containernummer ( [… 2] ) is vermeld dat afwijkt van het containernummer op het transportdocument CMR ( [… 1] ). Eiseres heeft weliswaar gesteld dat (het nog in geschil zijnde deel van) partij 6 deels van slachthuis # 506 en deels van slachthuis # 076 afkomstig is, maar zij heeft haar stelling dat sprake is geweest van een administratieve fout niet met feitelijke gegevens onderbouwd. De enkele stelling dat de slachthuizen # 506 en # 076 gebruik maken van een verschillend blokformaat en dat sprake is van ander vlees, acht de rechtbank in dat verband onvoldoende. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat niet is betwist dat tijdens de controles door de NVWA de partij niet meer was voorzien van de originele verpakking dan wel van originele herkenningstekens, maar slechts van zelfgemaakte palletkaarten.