In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 oktober 2018 uitspraak gedaan over de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep van appellant, die failliet was verklaard. Appellant had op 25 juni 2015 een Gecombineerde opgave gedaan voor de toewijzing van betalingsrechten en had 16 percelen opgegeven met een totale oppervlakte van 48,54 ha. Het primaire besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, dat op 14 april 2016 werd genomen, kende appellant 28,60 betalingsrechten toe. Echter, in het bestreden besluit van 20 februari 2017 werd het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard.
Tijdens de zitting op 1 oktober 2018 was appellant niet aanwezig, maar de minister was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De curator van appellant werd door de minister verzocht om het geding over te nemen, maar de curator heeft laten weten dit niet te doen. Het College overwoog dat de rechten en plichten met betrekking tot de betalingsrechten tot de failliete boedel behoren en dat de curator de beschikkings- en beheersbevoegdheid heeft.
Het College concludeerde dat het verzoek van de minister om ontslag van instantie te verlenen, gegrond was. Het belang van de minister om geen verdere kosten te maken in de procedure woog zwaarder dan het belang van appellant bij een beslissing op het materiële geschil. Daarom werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.