3.3Het College overweegt dat, vanwege hetgeen is bepaald in artikel 93, tweede lid, van de Wet dieren het primaire besluit een voor bezwaar vatbare beschikking in de zin van artikel 26, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (Awr) betreft. Op grond van artikel 8, tweede lid, van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak kan tegen een besluit als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Awr, beroep worden ingesteld bij de rechtbanken Noord-Nederland, Gelderland, Noord-Holland, Den Haag en Zeeland-West-Brabant in het ressort waarvan de indiener van het beroepschrift zijn woonplaats heeft. Het College is dus niet bevoegd om in beroep over deze heffing te oordelen. De omstandigheid dat voor 1 januari 2015 en met ingang van 1 januari 2018 het College wel (weer) de bevoegde rechter is (geweest) met betrekking tot deze heffingen maakt dat niet anders. Appellante is gevestigd te [plaats 1] . [plaats 1] is gelegen in het ressort Gelderland. De rechtbank Gelderland is daardoor de bevoegde rechtbank. Het College verklaart zich onbevoegd en zal het beroep voor de beoordeling van de heffing doorzenden naar de rechtbank Gelderland indien appellante haar beroep tegen de hoogte van de heffing wil handhaven.
Besluiten tegemoetkoming Diergezondheidsfonds
4. Ten aanzien van de besluiten tot toekenning van tegemoetkomingen van 19 en 30 maart 2015 is het College van oordeel dat verweerder het bezwaarschrift van 25 augustus 2017 ten onrechte heeft opgevat als mede een bezwaar tegen die primaire besluiten. Uit het bezwaarschrift en wat ter zitting is besproken is het College gebleken dat het appellante niet gaat om het bestrijden van de in maart 2015 toegekende vergoedingen. Het betoog van appellante komt er op neer dat in 2016 is gebleken dat de overheid door bepaalde maatregelen te treffen de schade van de betreffende bedrijven kon voorkomen dan wel beperken. Appellante noemt immers dat de bedrijven in [plaats 2] de eieren – anders dan appellante – hebben kunnen afvoeren als broedeieren en daarom geen schade hebben geleden. Het College is om die reden van oordeel dat verweerder het verzoek in het bezwaar van 25 augustus 2017 had moeten opvatten als een verzoek om, met de kennis van 2016, aan appellante een hogere tegemoetkoming toe te kennen, zo nodig met gebruikmaking van de mogelijkheid om op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) af te wijken van de Beleidsregel tegemoetkoming DGF eendagskuikens en broedeieren aviaire influenza 2014. Verweerder heeft ten onrechte niet inhoudelijk op dat verzoek beslist. In zoverre verklaart het College het beroep gegrond. Verweerder dient alsnog op dit verzoek inhoudelijk te beslissen.
5. Ten overvloede overweegt het College dat, voor zover appellante van mening is dat verweerder de door haar geleden schade als gevolg van de uitbraken van vogelgriep in 2017 en 2018 dient te vergoeden, zij daarvoor een procedure dient te starten bij de civiele rechter. Uit artikel 8:89, tweede lid, van de Awb volgt namelijk dat de bestuursrechter niet bevoegd is om te oordelen over een verzoek tot toekennen van schadevergoeding als de schade meer bedraagt dan € 25.000,-.
6. Het College zal zich ten aanzien van de diergezondheidsheffing 2016 onbevoegd verklaren en het beroepschrift, voor zover dat is gericht tegen de diergezondheidsheffing 2016, op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb ter behandeling doorsturen naar de rechtbank Gelderland als appellante dit beroep wenst te handhaven. Ter zitting is immers gebleken dat het appellante te doen is om een hogere tegemoetkoming voor de in 2014 geleden schade en niet meer om de hoogte van de heffing over 2016. Over die tegemoetkoming moet verweerder alsnog een inhoudelijk besluit nemen. Appellante kan haar beroep tegen de heffing dus intrekken zonder daardoor enig nadeel op te lopen.
7. Omdat verweerder het bezwaar van 25 augustus 2017 ten onrechte mede heeft opgevat als een bezwaar tegen de besluiten van 19 en 30 maart 2015 en niet als een verzoek om een hogere tegemoetkoming dan in maart 2015 is toegekend, is het beroep ten aanzien van de tegemoetkomingen gegrond omdat verweerder ten onrechte tot niet-ontvankelijkverklaring heeft besloten. Er was immers wat betreft de tegemoetkomingen geen sprake van een bezwaar maar van een verzoek om aanvullende tegemoetkoming. Het College zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen wegens strijd met artikel 7:1 van de Awb en verweerder opdragen om alsnog op het herzieningsverzoek te beslissen.
8. Verweerder dient het door appellante betaalde griffierecht van € 388,- te vergoeden. Van overige proceskosten is het College niet gebleken, zodat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.