In deze zaak heeft Jump Staff NL B.V. een subsidieaanvraag ingediend voor een MIT-R&D-samenwerkingsproject, maar deze aanvraag is afgewezen door de minister van Economische Zaken. De afwijzing was gebaseerd op artikel 4:25, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat het subsidieplafond was bereikt. De aanvraag van Jump Staff NL B.V. was gerangschikt op plaats 48 van de 134 ingediende aanvragen, terwijl het subsidieplafond bij plaats 46 was bereikt. De minister had ten onrechte twee andere aanvragen goedgekeurd, maar dit betekende niet dat Jump Staff alsnog in aanmerking kon komen voor subsidie. De appellante voerde aan dat het terugvloeien van het budget naar de algemene middelen niet op een wettelijke grondslag was gebaseerd en dat er geen afstemming had plaatsgevonden tussen de minister en de provincie.
Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de minister niet had aangetoond dat er afstemming had plaatsgevonden, wat in strijd was met de bedoeling van de regelgever. Het College concludeerde dat het bestreden besluit een draagkrachtige motivering miste en dat het beroep van Jump Staff gegrond was. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van Jump Staff. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van Jump Staff, vastgesteld op € 1.002,-.
De uitspraak werd gedaan op 9 oktober 2018 door een meervoudige kamer van het College, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.