ECLI:NL:CBB:2018:489

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
17/413
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling en terugvordering van EZ-subsidie door de minister van Economische Zaken en Klimaat

In deze zaak gaat het om de vaststelling en terugvordering van een EZ-subsidie aan Femtogrid Energy Solutions B.V. door de minister van Economische Zaken en Klimaat. De minister had op 3 november 2016 een subsidie van € 219.238,-- vastgesteld en € 91.454,-- aan onverschuldigd betaalde voorschotten teruggevorderd. Na bezwaar van appellante werd het primaire besluit herroepen en de subsidie vastgesteld op € 303.463,--, met een terugvordering van € 7.229,--. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarbij de minister een verweerschrift indiende. De zitting vond plaats op 9 augustus 2018, waar appellante werd vertegenwoordigd door gemachtigden.

De zaak draait om de vraag of appellante aan de verplichtingen verbonden aan de subsidie heeft voldaan, met name de vereiste controleverklaring. De minister had in eerdere besluiten een korting van 50 procent toegepast wegens het ontbreken van deze verklaring. In het bestreden besluit werd deze korting heroverwogen, maar uiteindelijk werd besloten om de subsidie met 20 procent te korten. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelt dat de minister op goede gronden heeft gehandeld, aangezien appellante niet de vereiste zekerheid heeft geboden over de juistheid van de aangeleverde gegevens.

Het College concludeert dat de minister de belangen van een rechtmatige toepassing van de regeling zwaarder heeft laten wegen dan de financiële gevolgen voor appellante. De beslissing om de subsidie te verlagen en terug te vorderen wordt als redelijk beschouwd. Het beroep van appellante wordt ongegrond verklaard, zonder dat er aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/413
27307

uitspraak van de meervoudige kamer van 11 september 2018 in de zaak tussen

Femtogrid Energy Solutions B.V., te Amsterdam, appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: W.L.C. Rijk).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten tot vaststelling van de subsidie voor appellante op € 219.238,-- en € 91.454,-- aan onverschuldigd betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 1 maart 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante gegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en de subsidie van appellante vastgesteld op € 303.463,-- en € 7.229,-- aan onverschuldigd betaalde voorschotten teruggevorderd.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 augustus 2018.
Appellante is ter zitting vertegenwoordigd door [naam 1] , bijgestaan door [naam 2] . Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 20 december 2012 heeft verweerder aan appellante, als deelnemer aan een samenwerkingsverband, subsidie toegekend op grond van artikel 2, eerste lid, van de Kaderwet EZ-subsidies. Appellante heeft subsidie ontvangen voor de activiteiten uit het projectplan “Module Lever Power Management”. In de verleningsbeschikking is als voorwaarde onder punt 9, onderdeel c, opgenomen dat uiterlijk binnen 13 weken na het einde van het project een aanvraag moet worden ingediend met een verzoek om subsidievaststelling. Dit verzoek dient onder meer vergezeld te gaan van een controleverklaring conform het controleprotocol.
1.2
Appellante heeft geen controleverklaring aangeleverd. Zij heeft wel een rapport van feitelijke bevindingen laten opstellen door een accountant-administratieconsulent.
1.3
De moederonderneming is in oktober 2013, gedurende de looptijd van het project, failliet gegaan. Er is vervolgens een doorstart gemaakt.
1.4
Bij het primaire besluit heeft verweerder besloten op de aanvraag van appellante tot vaststelling van de subsidie en hierop een korting van 50 procent toegepast omdat appellante de vereiste controleverklaring niet heeft aangeleverd en niet alle opgevoerde kosten in het rapport van feitelijke bevindingen konden worden verantwoord.
2. In het bestreden besluit heeft verweerder dit heroverwogen. Appellante heeft niet aan haar verplichting voldaan, door geen accountantsverklaring over de jaren 2012, 2013 en 2014 aan te leveren. Wanneer een deelnemer geen accountantsverklaring met sluitend oordeel aanlevert, trekt verweerder altijd 10 procent van de niet-verantwoorde projectkosten af. Daarnaast beoordeelt verweerder aan de hand van de omstandigheden van het geval in hoeverre aannemelijk is dat de gestelde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt en betaald. Omdat het project zeer succesvol blijkt te zijn verlopen, mede dankzij de overeenkomstig het projectplan geleverde inspanningen van appellante, bestaat geen aanleiding voor verweerder om te twijfelen dat appellante kosten heeft moeten maken. Hier staat echter tegenover dat onduidelijk is of de opgevoerde uren van de werknemers [naam 3] , [naam 4] , [naam 5] en [naam 6] wel aan appellante zijn toe te rekenen. Gelet hierop, ziet verweerder aanleiding om de projectkosten die over 2012, 2013 en 2014 zijn opgevoerd nog eens met 10 procent te korten waardoor de totale korting 20 procent bedraagt.
3 Op grond van het bepaalde in artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan verweerder een subsidie lager vaststellen als de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In deze zaak is niet in geschil dat appellante niet aan al die verplichtingen heeft voldaan, immers de verplicht gestelde controleverklaring ontbreekt. In geschil is welke gevolgen dit voor de hoogte van de subsidie moet hebben.
4 Appellante heeft in beroep aangevoerd dat de korting op de opgevoerde kosten over 2012, 2013 en 2014 willekeurig tot stand is gekomen. Het College volgt appellante hierin niet. Verweerder hanteert blijkens het bestreden besluit de vaste gedragslijn dat het ontbreken van een controleverklaring wordt gesanctioneerd met een aftrek van 10 procent van de opgevoerde kosten waarover geen verklaring gegeven kan worden. De achtergrond hiervan, zoals op zitting door verweerder toegelicht, is dat als een controleverklaring ontbreekt, onzekerheid bestaat over de juistheid van de aangeleverde gegevens. Verweerder heeft daarnaast in overweging genomen dat blijkens het rapport van feitelijke bevindingen [naam 6] en [naam 5] niet op de loonlijst stonden in de periode dat zij zouden hebben gewerkt. Ook wordt in het rapport de mogelijkheid genoemd dat [naam 3] en [naam 4] meer uren hebben geschreven dan dat zij daadwerkelijk aan het project hebben besteed. Als gevolg hiervan heeft verweerder nog eens 10 procent gekort op de over 2012, 2013 en 2014 opgevoerde kosten. Verweerder heeft hiermee een afweging gemaakt die zowel aansluit bij zijn eigen gedragslijn als bij de specifieke bijzonderheden van deze zaak. Er is dus geen sprake van een willekeurig genomen besluit.
5 Het College overweegt dat verweerder zekerheid mag verlangen over de juistheid van de door appellante aangeleverde gegevens. Het is aan appellante om die zekerheid te bieden. Daarbij maakt het niet uit, zoals ook wel door appellante is onderkend, dat het bedrijf een doorstart heeft gemaakt. Met de bedrijfsovername is ook de subsidie overgenomen en dus ook de plicht om deze te verantwoorden. Een van de middelen om de door verweerder verlangde zekerheid te bieden is de verplicht gestelde controleverklaring van een accountant. Nu die ontbreekt, en ook het door appellante overgelegde rapport van feitelijke bevindingen geen duidelijkheid biedt over de juistheid van de geregistreerde uren, heeft verweerder op goede gronden gesteld dat de vereiste zekerheid niet is geboden.
6.1
Appellante voert ook aan dat de gevolgen voor haar onredelijk zijn. De beslissing brengt haar in zwaar weer. Het project is succesvol verlopen en dankzij de doorstart kon een deel van het personeel aanblijven. Ook heeft appellante door haar investeringen een belangrijke technologie in Nederland behouden.
6.2
Blijkens het bestreden besluit heeft verweerder het belang van de rechtmatige toepassing van de Regeling en het belang van een juiste en doelmatige besteding van overheidsgeld zwaarder laten wegen dan de financiële gevolgen van de terugvordering van appellante. Niet gebleken is dat de financiële gevolgen voor appellante als onaanvaardbaar moeten worden aangemerkt. De enkele stelling dat de beslissing appellante in zwaar weer doet verkeren is hiervoor onvoldoende. Naar het oordeel van het College heeft verweerder dan ook in redelijkheid tot terugvordering kunnen besluiten.
6.3
Dat appellante, zoals zij stelt, door andere leden van het samenwerkingsverband wordt gemaand tot aanzienlijke betalingen doet daar niet aan af. Een eventueel afwijkende onderlinge verdeling en verrekening tussen de deelnemers van de door verweerder verstrekte voorschotten beoordeelt het College niet. Het College beoordeelt alleen de rechtmatigheid van het besluit van verweerder.
7 Nu dat besluit niet willekeurig is, noch onredelijk, is het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.L. Fernig-Rocour, mr. E.R. Eggeraat en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M.P.A. DeKoninck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 september 2018
Wg: T.L. Fernig-Rocour De griffier is verhinderd te ondertekenen