Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 september 2018 in de zaak tussen
Maatschap [naam] , te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
21 februari 2018.
Overwegingen
17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014).
29 september 2017 op het standpunt gesteld dat de afwijking tussen de geconstateerde oppervlaktes en de opgegeven oppervlaktes van die percelen minimaal is, dat de afwijking op niveau van het totale referentieperceel minder is dan 2% en dat verweerder in hetgeen appellante heeft aangevoerd geen reden ziet om te concluderen dat de oppervlaktes van deze percelen niet juist zijn vastgesteld. Appellante heeft dit standpunt verder niet bestreden, zodat het College ervan uitgaat dat de oppervlaktes van deze percelen niet langer in geschil zijn en dat verweerder deze oppervlaktes bij het primaire besluit dus juist heeft vastgesteld.
16 oktober 2017 gemotiveerd gereageerd, terwijl verweerder bij de herbeoordeling van de oppervlaktes van een aantal percelen tot een andere, veelal grotere oppervlakte is gekomen dan hij bij het primaire besluit heeft vastgesteld.
12 maart 2018 heeft meegedeeld, de bij de herbeoordeling geconstateerde oppervlakte ten opzichte van de bij het primaire besluit geconstateerde oppervlakte zal toenemen met 0,34 hectare tot een totaal van 55,77, wat tot een nieuwe berekening van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 zal leiden. Volgens verweerder zal hierbij de bij het primaire besluit opgelegde korting vanwege een afwijking tussen het voor uitbetaling opgegeven oppervlakte en de door verweerder geconstateerde oppervlakte vervallen. Verweerder erkent aldus dat het bestreden besluit, waarbij hij het primaire besluit heeft gehandhaafd, onrechtmatig is.
Beslissing
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van