Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
[naam 3] RA, kantoorhoudende te [plaats 2] ,
Procesverloop in hoger beroep
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
b. [naam 3] heeft zich bij het afgeven van de goedkeurende verklaring bij deze jaarrekening louter gebaseerd op een verklaring van de (indirect) bestuurder van [naam 2] dat de zorgkantoren de nacalculaties hadden goedgekeurd;
c. [naam 3] heeft de signalen van fraude bij [naam 2] onvoldoende serieus genomen en als gevolg daarvan de fraude niet ontdekt.”
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
b. als bedoeld in artikel 42, eerste lid, van de Wet op het accountantsberoep door een accountant,
binnen drie jaar nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties of de Wet op het accountantsberoep bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep, door middel van een klaagschrift een klacht indienen bij de accountantskamer. De accountantskamer neemt de klacht niet in behandeling indien tussen het moment van het handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar is verstreken.”
Beslissing
- verklaart klachtonderdeel c gegrond;
mr. drs. P. Fortuin, in aanwezigheid van mr. C.G.M. van Ede, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 augustus 2018.