Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 28 augustus 2018 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante,
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
– kort gezegd – bepaald dat ieder der maten bevoegd is voor of namens de maatschap te handelen, maar dat de medewerking van alle maten is vereist voor het aangaan van verbintenissen en het doen van investeringen ten behoeve van de maatschap, die de som of de waarde van € 5.000,- te boven gaan. Uit het uittreksel van het handelsregister van de Kamer van Koophandel blijkt dat de zoon per 1 mei 2008 in functie is.
1 januari 2015 opgegeven.
oktober 2015 gewerkt bij [naam 4] BV. In de periode van oktober 2010 tot februari 2014 voor 30,4 uur per week en vanaf februari 2014 tot oktober 2015 voor 28 uur per week. Vanaf oktober 2015 werkt hij naast zijn werkzaamheden in de maatschap bij [naam 5] BV voor 24 uur per week.
a) ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000 euro, en
15 juni 2015) over daadwerkelijke, langdurige zeggenschap beschikte. Het College onderschrijft dit standpunt van verweerder. De zoon heeft tot oktober 2015 naast zijn werkzaamheden binnen de maatschap meer dan 24 uren per week gewerkt in een andere onderneming; vanaf februari 2014 tot oktober 2015 voor 28 uur per week. Dat de zoon ondanks zijn werk buiten de maatschap vanaf 1 januari 2015, zoals appellante in de Gecombineerde opgave heeft opgegeven, mede belast was met de dagelijkse bedrijfsvoering binnen de maatschap is niet aannemelijk geworden. Daarbij komt dat de zoon ter zitting van het College heeft beaamd dat hij aan het einde van het jaar 2015 meer binnen en minder buiten de maatschap is gaan werken en het aldus aannemelijk is dat de zoon eerst vanaf oktober 2015 mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering binnen de maatschap. Verweerder heeft ook opgemerkt dat de extra betaling voor jonge landbouwers in 2016 wel aan appellante is toegekend.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 333,- aan appellante te vergoeden.