In deze zaak heeft appellante, C.V. uit [plaats], op 8 juni 2018 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister heeft op 23 juli 2018 de benodigde stukken ingezonden. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 14 augustus 2018 uitspraak gedaan in deze zaak, onder toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt het College in staat om het onderzoek te sluiten zonder zitting, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is.
Het College overweegt dat de verenigbaarheid van het fosfaatrecht met artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) een belangrijke factor is in de besluitvorming van de minister. De minister moet in het lopende bezwaar onderzoeken of de invoering van het fosfaatrechtenstelsel en de strikte toepassing van wettelijke knelgevallen in het individuele geval in strijd zijn met artikel 1 van het EVRM. Op 27 maart 2018 heeft de minister beslist op bezwaar, waarna appellante op 29 maart 2019 melding heeft gedaan van bijzondere omstandigheden. Het College oordeelt dat deze melding onderdeel uitmaakt van de beoordeling van het beroep, maar ziet geen reden om deze melding als een aanvraag voor een nieuw besluit te beschouwen, aangezien er al een aanvraag ligt.
Uiteindelijk verklaart het College het beroep niet-ontvankelijk, zonder aanleiding te zien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 14 augustus 2018 door mr. R.C. Stam, met mr. M.P.A. DeKoninck als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden aangetekend.