In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 14 augustus 2018, in de zaak tussen een vennootschap onder firma en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, staat de uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) centraal. De appellante had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van deze betalingen voor het jaar 2015, waarbij zij een perceel had ingezaaid met hennep. De minister had in eerdere besluiten de aanvraag gedeeltelijk afgewezen, onder andere omdat de appellante niet voldoende zaaizaad had ingezaaid volgens de opgegeven eisen.
Het College heeft het procesverloop en de argumenten van beide partijen uitvoerig besproken. De appellante stelde dat zij voldeed aan de voorwaarden voor de uitbetaling, maar het College oordeelde dat de minister terecht had vastgesteld dat de appellante niet aan de zaaizaadvereisten voldeed. De appellante had 140 kg zaaizaad ingezaaid, terwijl zij volgens de regels 145,53 kg had moeten gebruiken. Dit leidde tot een korting op de uitbetaling.
Daarnaast was er een geschil over perceel 25, dat door de minister niet als ecologisch aandachtsgebied werd erkend. Het College oordeelde dat de minister in zijn motivering niet consistent was en dat het bestreden besluit in dat opzicht vernietigd moest worden. De rechtsgevolgen van het vernietigde besluit werden echter in stand gelaten, omdat de appellante niet voldeed aan de voorwaarden voor de vergroeningsbetaling. Het College veroordeelde de minister tot betaling van de proceskosten van de appellante, vastgesteld op € 1.252,50.