ECLI:NL:CBB:2018:411

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 augustus 2018
Publicatiedatum
13 augustus 2018
Zaaknummer
18/1228
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing op bezwaar inzake fosfaatrechten

In deze zaak heeft de maatschap [naam 1] en [naam 2] beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op hun bezwaar tegen de vaststelling van fosfaatrechten door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep is ingediend op 27 juni 2018, waarna de minister op 13 juli 2018 de relevante stukken heeft ingezonden. De appellante heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 3 januari 2018, waarbij de fosfaatrechten zijn vastgesteld. Dit bezwaar is op 13 februari 2018 en 14 februari 2018 ingediend, waarbij het eerste bezwaarschrift geen gronden bevatte, terwijl het tweede dat wel deed.

Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besloten om het onderzoek te sluiten zonder zitting, omdat voortzetting van het onderzoek niet nodig werd geacht. De minister heeft de beslistermijn voor het bezwaar verlengd tot 9 mei 2018, maar heeft tot op heden niet beslist. Appellante heeft de minister op 11 juni 2018 in gebreke gesteld en verzocht om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen en de minister te verplichten alsnog binnen een bepaalde termijn te beslissen.

Het College heeft vastgesteld dat de minister in gebreke is en heeft de maximale dwangsom van € 1.260,- vastgesteld. Tevens is de minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van appellante, die zijn vastgesteld op € 247,50. De minister is opgedragen om binnen twee weken na verzending van de uitspraak alsnog te beslissen op het bezwaar, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij verzuim, tot een maximum van € 15.000,-. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/1228
16008
uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2018 in de zaak tussen
maatschap [naam 1] en [naam 2] ,te [plaats] , appellante
(gemachtigde: mr. R.A.M. Verkoijen),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. C.L.G.M. van der Walle).

Procesverloop

Op 27 juni 2018 heeft appellante beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing op haar bezwaar. Verweerder heeft op 13 juli 2018 de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden.

Motivering

Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan het College, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is. Het College ziet aanleiding om in deze procedure van deze bevoegdheid gebruik te maken en doet uitspraak zonder zitting. Daartoe overweegt het College als volgt.
Bij beschikking van 3 januari 2018 heeft verweerder de fosfaatrechten van appellante vastgesteld. Namens appellante is daartegen bezwaar gemaakt, namelijk op 13 februari 2018 door mr. C.M.I. Berkovic van Achmea Rechtsbijstand en op 14 februari 2018 door mr. Verkoijen. Het bezwaarschrift van 13 februari 2018 bevat geen gronden, het bezwaarschrift van 14 februari 2018 bevat deze wel.
Met zijn brief van 20 februari 2018 heeft verweerder de beslistermijn voor het bezwaar verlengd tot en met 9 mei 2018. Tot heden heeft verweerder nog niet op het bezwaar beslist. Appellante stelde verweerder met een brief van 11 juni 2018 in gebreke.
Appellante verzocht het College op de voet van artikel 8:55c van de Awb de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen en met toepassing van artikel 8:55d van de Awb te bepalen dat verweerder binnen een door het College te bepalen termijn alsnog beslist op het bezwaar en daaraan een dwangsom te verbinden.
Artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb stelt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over beroep met een besluit gelijk het niet tijdig nemen van een besluit. Artikel 6:12, tweede lid, van de Awb maakt het mogelijk het beroepschrift in te dienen zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en twee weken zijn verstreken na de dag waarop appellante verweerder schriftelijk heeft medegedeeld dat hij in gebreke is.
Ingevolge artikel 7:14 van de Awb, gelezen in samenhang met artikel 4:17 van de Awb verbeurt verweerder, indien hij niet tijdig beslist op het bezwaar, aan appellante een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30,- per dag en de overige dagen € 40,- per dag. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen, hier 26 juni 2018.
Verweerder is vandaag na de twee weken volgend op de ingebrekestelling 42 dagen in gebreke en verbeurt daarmee de maximale dwangsom van € 1.260,-.
Het College zal bepalen dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog beslist op het bezwaar met een dwangsom van € 100,00 per dag dat verweerder dat verzuimt tot een maximum van € 15.000,-.
Het College veroordeelt verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 247,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 495,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

Het College
  • verklaart het beroep gegrond;
  • stelt de hoogte van de door verweerder verschuldigde dwangsom vast op € 1.260,-;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 338,- aan appellante te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 247,50;
  • bepaalt dat verweerder binnen twee weken na verzending van deze uitspraak alsnog beslist op het bezwaar met een dwangsom van € 100,00 per dag dat verweerder dat verzuimt tot een maximum van € 15.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam in aanwezigheid van mr. M.P.A. DeKoninck als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018.
R.C. Stam M.P.A. DeKoninck
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden gedaan bij het College. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.