In deze zaak heeft appellante, een onderneming die zich bezighoudt met de landbouw, op 14 juni 2018 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op haar aanvraag van 29 maart 2018. De minister had op 13 juli 2018 de relevante stukken ingezonden, maar had nog niet op de aanvraag beslist. Appellante verzocht het College van Beroep voor het Bedrijfsleven om de hoogte van de verbeurde dwangsom vast te stellen en om de minister te verplichten binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij verzuim tot een maximum van € 15.000,-.
Het College overwoog dat het op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevoegd was om het onderzoek te sluiten zonder zitting, omdat voortzetting van het onderzoek niet nodig was. Het College stelde vast dat de minister meer dan 42 dagen in gebreke was gebleven met het nemen van een besluit, waardoor de maximale dwangsom van € 1.260,- was verbeurd. Het College besloot dat de minister binnen twee weken na de uitspraak alsnog moest beslissen op de aanvraag van appellante, met een dwangsom van € 100,00 per dag bij verzuim.
Daarnaast veroordeelde het College de minister in de proceskosten van appellante, die op € 247,50 werden vastgesteld. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 7 augustus 2018 door mr. R.C. Stam, met mr. M.P.A. DeKoninck als griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken verzet worden gedaan bij het College.