ECLI:NL:CBB:2018:375

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
9 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
17/1171
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit uitbetaling betalingsrechten GLB 2016

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van appellante, een maatschap, tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 31 december 2016, betrof de vaststelling van het bedrag aan betalingsrechten dat appellante ontving voor het jaar 2016, op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat door de minister op 2 juni 2017 ongegrond werd verklaard. Hierop heeft appellante beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 9 juli 2018, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, heeft het College de zaak behandeld. Appellante stelde dat er sprake was van een kennelijke fout, omdat zij perceel 85 niet had opgegeven voor de uitbetaling van betalingsrechten, terwijl zij in 2016 meer betalingsrechten had dan landbouwgrond. Appellante gaf aan dat het ontbreken van het vinkje voor perceel 85 te wijten was aan storingen in het digitale aanvraagsysteem.

Het College heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een kennelijke fout. Het College heeft de benadering van de minister aanvaard, die stelt dat bij de beoordeling van verzoeken om wijzigingen in een aanvraag, alleen in geval van een duidelijke administratieve fout kan worden gesproken van een kennelijke fout. Het College concludeerde dat appellante niet voldoende had onderbouwd dat het vinkje was weggevallen door een systeemfout. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

proces-verbaal uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1171
5111
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 juli 2018 in de zaak tussen

Maatschap [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: S. Arends),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. S. van Rijn).

Procesverloop

Bij besluit van 31 december 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder het bedrag vastgesteld dat appellante ontvangt aan betalingsrechten (basisbetaling) en vergroeningsbetaling voor 2016 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 2 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2018.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk uitspraak gedaan. De beslissing en de gronden van de beslissing luiden als volgt.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1.1
Appellante heeft in haar Gecombineerde opgave 2016 perceel 85 niet opgegeven voor de uitbetaling van betalingsrechten. Volgens appellante is sprake van een kennelijke fout. Zij had in 2016 meer betalingsrechten dan landbouwgrond en weet niet waarom perceel 85 in de aanvraag niet is aangevinkt. Appellante wilde al haar percelen opgeven en wijt het ontbrekende vinkje aan storingen in het digitale aanvraagsysteem. Daarom vindt ze dat verweerder ten onrechte niet tot uitbetaling van dat perceel is overgegaan. Volgens verweerder is geen sprake van een kennelijke fout.
1.2
In vaste jurisprudentie heeft het College de benadering van verweerder aanvaard dat hij bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningstermijn nog wijzigingen in een aanvraag te mogen aanbrengen het werkdocument van de Europese Commissie (nr. AGR 49533/2002) hanteert. Het College heeft dat werkdocument zo uitgelegd en samengevat dat van een kennelijke fout over het algemeen alleen kan worden gesproken als verweerder bij een eenvoudige administratieve controle van de aanvraag kan vaststellen dat sprake is van een tegenstrijdigheid die wijst op een vergissing van de aanvrager (ECLI:NL:CBB:2018:129).
1.3
Hiervan is in dit geval geen sprake. Zo is het niet ondenkbaar dat er voor een landbouwer redenen kunnen zijn om bepaalde percelen niet op te geven. Bovendien is de Gecombineerde opgave zo ingericht dat in de aanvraag om uitbetaling de voor betalingsrechten in aanmerking gebrachte percelen standaard zijn aangevinkt en er dus een bewuste handeling voor appellante nodig is – het alsnog uitvinken van het perceel – om deze niet voor betaling op te geven en is het niet aan verweerder om zich te verdiepen in de motieven van de aanvrager. De stelling van appellante dat het vinkje wellicht is weggevallen vanwege een storing in het systeem, heeft zij niet nader onderbouwd en kan reeds hierom niet slagen.
2. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2018.
w.g. B. Bastein w.g. J.B.C. van der Veer