In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 9 juli 2018 uitspraak gedaan in het beroep van appellante, een maatschap, tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 31 december 2016, betrof de vaststelling van het bedrag aan betalingsrechten dat appellante ontving voor het jaar 2016, op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellante had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, wat door de minister op 2 juni 2017 ongegrond werd verklaard. Hierop heeft appellante beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 9 juli 2018, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door gemachtigden, heeft het College de zaak behandeld. Appellante stelde dat er sprake was van een kennelijke fout, omdat zij perceel 85 niet had opgegeven voor de uitbetaling van betalingsrechten, terwijl zij in 2016 meer betalingsrechten had dan landbouwgrond. Appellante gaf aan dat het ontbreken van het vinkje voor perceel 85 te wijten was aan storingen in het digitale aanvraagsysteem.
Het College heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van een kennelijke fout. Het College heeft de benadering van de minister aanvaard, die stelt dat bij de beoordeling van verzoeken om wijzigingen in een aanvraag, alleen in geval van een duidelijke administratieve fout kan worden gesproken van een kennelijke fout. Het College concludeerde dat appellante niet voldoende had onderbouwd dat het vinkje was weggevallen door een systeemfout. De uitspraak eindigde met de beslissing dat het beroep ongegrond werd verklaard, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.