ECLI:NL:CBB:2018:372

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
10 juli 2018
Publicatiedatum
23 juli 2018
Zaaknummer
17/229
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering onverschuldigd betaalde voorschotten in het kader van de Subsidieregeling Energie en Innovatie

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 10 juli 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen Sioux Lime B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft de terugvordering van onverschuldigd betaalde voorschotten die zijn verstrekt op basis van de Subsidieregeling Energie en Innovatie. De minister had bij besluit van 1 april 2016 de subsidie ambtshalve vastgesteld op nihil en de onverschuldigd betaalde voorschotten teruggevorderd. Dit besluit volgde op een eerdere subsidieverlening voor het project 'Green Grid', waarbij Sioux Lime B.V. deel uitmaakte van een samenwerkingsverband dat subsidie had aangevraagd.

De appellante, Sioux Lime B.V., stelde dat zij niet op de hoogte was van de verleende subsidie en dat er formeel geen samenwerkingsverband was. Echter, het College oordeelde dat de gevolmachtigde van Sioux Lime B.V. de penvoerder had gemachtigd om de subsidieaanvraag in te dienen, waardoor Sioux Lime B.V. als deelnemer aan het samenwerkingsverband werd beschouwd. Het College concludeerde dat de minister terecht de subsidie op nihil had vastgesteld, omdat Sioux Lime B.V. geen activiteiten had verricht in het kader van het project en er niet aan de subsidievoorwaarden was voldaan.

Het beroep van Sioux Lime B.V. werd ongegrond verklaard, en het College oordeelde dat de terugvordering van het aan Sioux Lime B.V. toegekende deel van de voorschotten gerechtvaardigd was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/229
27333

uitspraak van de meervoudige kamer van 10 juli 2018 in de zaak tussen

Sioux Lime B.V., te Eindhoven, appellante,

en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigde: mr. R.H.M. Sipman).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aan appellante op grond van de Subsidieregeling energie en innovatie (de Regeling) verleende subsidie ambtshalve vastgesteld op nihil en de onverschuldigd betaalde voorschotten teruggevorderd.
Bij besluit van 27 januari 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van C4S B.V. ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Appellante is niet verschenen.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 19 december 2012 heeft verweerder op grond van de Regeling subsidie verleend voor het project “Green Grid”. Bij dit besluit zijn Lime B.V. (de rechtsvoorganger van appellante), C4S B.V., Wayland Developments B.V., Royal Haskoning Nederland, BAM Infratechniek B.V. en ImTech Nederland B.V. aangemerkt als gezamenlijke subsidieaanvragers. C4S B.V. is tevens aangemerkt als penvoerder. Verweerder heeft aan de penvoerder € 308.945,00 aan voorschotten uitgekeerd. Daarvan was € 32.208,- bestemd voor appellante.
1.2
Op 17 juli 2014 heeft de penvoerder een wijzigingsverzoek ingediend dat nadien is aangevuld met een door appellante op 19 september 2014 ondertekende verklaring waarin zij aangeeft dat zij uit het samenwerkingsverband wenst te treden. Bij besluit van 24 november 2014 heeft verweerder het wijzigingsverzoek afgewezen. Bij besluit van 18 december 2014 heeft verweerder het subsidieproject “Green Grid” beëindigd en de subsidieverlening ingetrokken. Op 18 december 2014 en 15 september 2015 heeft verweerder de penvoerder verzocht de in het project gemaakte kosten te verantwoorden.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder de subsidie vastgesteld op nihil en
€ 308.945,00 aan voorschotten teruggevorderd bij de deelnemers.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van de penvoerder ongegrond verklaard. Aan de penvoerder is € 308.945,- aan voorschotten betaald. Appellante maakt deel uit van het samenwerkingsverband waaraan de subsidie is toegekend. Het door de penvoerder gedane wijzigingsverzoek heeft verweerder immers afgewezen. Dat betekent dat -via de penvoerder- ook ten behoeve van appellante voorschotten zijn betaald opdat zij de in het projectplan omschreven activiteiten zou verrichten. Omdat zij geen activiteiten heeft verricht, heeft verweerder de subsidie terecht op nihil vastgesteld.
3. Appellante voert aan dat zij niet op de hoogte was van de verleende subsidie en deze ook niet mede heeft aangevraagd. Appellante heeft in het kader hiervan nooit enig bedrag aan subsidie ontvangen en er is formeel geen samenwerkingsverband geweest tussen C4S B.V., Wayland Development B.V., Royal Haskoning Nederland, BAM infratechniek B.V., Lime B.V. en ImTech Nederland B.V.
4.1
Vast staat dat de gevolmachtigde van appellante, prof. dr. R.M.M. Mattheij, met het formulier “Aanmelding + Machtiging – Deelnemer samenwerkingsverband” de penvoerder heeft gemachtigd bij (de rechtsvoorganger van) verweerder een subsidieaanvraag in te dienen voor het project Green Grid en om namens appellante op te treden in alle aangelegenheden die betrekking hebben op die subsidieaanvraag, het projectbeheer en de subsidievaststelling. Verweerder is er dan ook terecht van uitgegaan dat appellante deel uitmaakte van het samenwerkingsverband verbonden aan het project Green Grid, dat zij op de hoogte was van de verleende subsidie en deze mede heeft aangevraagd.
4.2
Verder staat vast dat door het samenwerkingsverband niet aan de subsidievoorwaarden is voldaan. Appellante geeft ook zelf aan dat zij nimmer actief is geweest in het samenwerkingsverband. Verweerder heeft de subsidie ten behoeve van appellante dan ook terecht op nihil gesteld.
4.3
Dat appellante, naar zij stelt, niet bij het project betrokken is en dat de penvoerder geen bedragen aan haar heeft betaald leidt niet tot het oordeel dat verweerder niet tot terugvordering van het aan appellante toegekende deel van de voorschotten mocht besluiten.
Nu van de € 308.945,- die verweerder aan de penvoerder heeft betaald, € 32.208,- bestemd was voor appellante, heeft verweerder terecht dat bedrag van appellante teruggevorderd. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerder van terugvordering had moeten afzien is niet gebleken.
5. Het beroep is ongegrond
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.R. Eggeraat, mr. B. Bastein en mr. B.J. van de Griend, in aanwezigheid van mr. M.P.A. DeKoninck, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 juli 2018.
w.g. E.R. Eggeraat w.g. M.P.A. DeKoninck