ECLI:NL:CBB:2018:359

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 juli 2018
Publicatiedatum
19 juli 2018
Zaaknummer
17/346 en 17/1269
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van beroep door V.O.F. zonder schriftelijke machtiging

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaken tussen V.O.F. [naam 1], appellante, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, onder de zaaknummers 17/346 en 17/1269. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep van appellante tegen besluiten van verweerder inzake betalingsrechten op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.

Appellante had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van verweerder, waarbij het bezwaar tegen het eerste besluit ongegrond werd verklaard en het tweede besluit eveneens werd afgewezen. Tijdens de zitting op 4 juni 2018 werd vastgesteld dat de beroepschriften enkel waren ondertekend door [naam 2], zonder dat er een schriftelijke machtiging was overgelegd van de andere vennoten van de V.O.F. die hem toestemming gaven om namens hen op te treden.

Het College heeft appellante verzocht om een dergelijke machtiging te overleggen, maar deze is niet verstrekt. De andere vennoten hebben aangegeven niet meer mee te werken aan de exploitatie van de V.O.F. en hebben een nieuwe maatschap opgericht. Hierdoor kon het College niet vaststellen dat [naam 2] gerechtigd was om het beroep in te stellen.

Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor een ontvankelijk beroep. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 17/346 en 17/1269
5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 juli 2018 in de zaken tussen

V.O.F. [naam 1] , te [plaats] , appellante

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van der Zwaard).

Procesverloop

Bij besluit van 31 maart 2016 (het primaire besluit 1) heeft verweerder aan appellante betalingsrechten voor het jaar 2015 toegewezen op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 16 februari 2017 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit 1 ongegrond verklaard.
Bij besluit van 23 februari 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2016 op grond van de Uitvoeringsregeling.
Bij besluit van 10 juli 2017 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen het bestreden besluit 1 is geregistreerd onder zaaknummer 17/346 en het beroep tegen het bestreden besluit 2 is geregistreerd onder zaaknummer 17/1269.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2018. Voor appellante zijn verschenen [naam 2] en [naam 3]
.Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het College ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of appellante kan worden ontvangen in haar beroep.
1.1
In artikel 8:24, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is bepaald dat de bestuursrechter van een gemachtigde een schriftelijke machtiging kan verlangen.
1.2
Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan, indien niet is voldaan aan artikel 6:5 of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het bezwaar of beroep, dit niet-ontvankelijk worden verklaard, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een hem daartoe gestelde termijn.
1.3
In artikel 10 van de Procesregeling bestuursrechterlijke colleges is bepaald dat indien het college een machtiging of bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid verlangt, het de gemachtigde of vertegenwoordiger schriftelijk uitnodigt de machtiging of het bewijs van vertegenwoordigingsbevoegdheid binnen vier weken in te zenden.
2. De ingediende beroepschriften zijn ondertekend door [naam 2] . Ter zitting heeft [naam 2] bevestigd dat hij de beroepschriften namens appellante heeft ingediend. Bij de beroepschriften is als bijlage een uittreksel uit het Handelsregister Kamer van Koophandel van 16 juli 2015 gevoegd. Blijkens dit uittreksel bestaat appellante uit drie vennoten, die allen beperkt bevoegd zijn. [naam 2] is een van de vennoten, de andere vennoten zijn broers [naam 4] en [naam 5] . Verder is in artikel 6, aanhef en onder g, van de door [naam 2] overlegde kopie van de vennootschapsovereenkomst - voor zover hier van belang - bepaald dat de medewerking van alle vennoten wordt gevorderd voor het voeren van rechtsgedingen.
2.1
In verband met het ontbreken van een schriftelijke machtiging, waaruit blijkt dat [naam 2] gerechtigd is namens appellante beroep in te stellen, heeft het College appellante, ter attentie van [naam 2] , bij brief van 5 april 2017 verzocht een door de andere vennoten ondertekende verklaring over te leggen, waaruit blijkt dat zij [naam 2] hebben gemachtigd namens de vennootschap in rechte op te treden. In deze brief is appellante erop gewezen dat, indien zij het gevraagde niet binnen vier weken na de dagtekening van de brief toezendt, het College het beroep niet-ontvankelijk kan verklaren.
2.2
Bij brief van 28 april 2017 heeft [naam 2] het College medegedeeld dat de twee andere vennoten op geen enkele wijze meer meewerken aan de exploitatie van de
[naam 1] en dat zij een nieuwe maatschap hebben opgericht. Verder heeft hij vermeld dat er nooit een verdeling of splitsing tot stand is gekomen.
2.3
Ter zitting heeft [naam 2] nogmaals bevestigd hij de gevraagde machtiging niet zal kunnen overleggen omdat sinds 2013 sprake is van onenigheid tussen de vennoten
,die ondanks een mediationtraject tot op heden niet is opgelost
3. Nu de beroepschriften alleen zijn ondertekend door [naam 2] en geen schriftelijke machtiging is overgelegd waaruit blijkt dat hij gerechtigd is om namens appellante in rechte op te treden, is het in de brief van 5 april 2017 geconstateerde verzuim niet hersteld. Daarom is niet voldaan aan de eisen voor een ontvankelijk beroep.
4. Gelet op het voorgaande zijn de beroepen niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. B. Bastein en mr. E.J. Daalder, in aanwezigheid van mr. L.N. Nijhuis, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.
w.g. A. Venekamp de griffier is verhinderd deze uitspraak
mede te ondertekenen