In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 juli 2018 uitspraak gedaan in de zaken tussen V.O.F. [naam 1], appellante, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder, onder de zaaknummers 17/346 en 17/1269. De zaak betreft de ontvankelijkheid van het beroep van appellante tegen besluiten van verweerder inzake betalingsrechten op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB.
Appellante had bezwaar gemaakt tegen twee besluiten van verweerder, waarbij het bezwaar tegen het eerste besluit ongegrond werd verklaard en het tweede besluit eveneens werd afgewezen. Tijdens de zitting op 4 juni 2018 werd vastgesteld dat de beroepschriften enkel waren ondertekend door [naam 2], zonder dat er een schriftelijke machtiging was overgelegd van de andere vennoten van de V.O.F. die hem toestemming gaven om namens hen op te treden.
Het College heeft appellante verzocht om een dergelijke machtiging te overleggen, maar deze is niet verstrekt. De andere vennoten hebben aangegeven niet meer mee te werken aan de exploitatie van de V.O.F. en hebben een nieuwe maatschap opgericht. Hierdoor kon het College niet vaststellen dat [naam 2] gerechtigd was om het beroep in te stellen.
Uiteindelijk heeft het College geoordeeld dat de beroepen niet-ontvankelijk zijn, omdat niet is voldaan aan de vereisten voor een ontvankelijk beroep. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 17 juli 2018.