4.3De rapporten en het verslag en de ter zake opgemaakte checklisten vormen samen het controleverslag in het kader van een randvoorwaardencontrole als bedoeld in artikel 72 van de Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014). Daarin zijn de in die bepaling vermelde gegevens opgenomen. Hoewel de rapporten en het verslag zelf niet specifiek de besluiten en normen bevatten ten aanzien waarvan niet-nalevingen van de onderscheiden verplichtingen zijn vastgesteld, moet worden vastgesteld dat deze besluiten en normen wel specifiek worden vermeld in de checklist, zodat de eisen en normen waarop de controle betrekking had voor appellante in zoverre duidelijk waren. Artikel 72 stelt niet de eis dat de landbouwer in de gelegenheid wordt gesteld om het controleverslag te ondertekenen. Anders dan appellante aanvoert, bevatten de checklisten onder het kopje ‘Beoordeling” een evaluatie van de vastgestelde niet-nalevingen. Tot slot acht het College van belang dat de rapporten en verslag aan appellante ter beschikking is gesteld via “Mijn dossier” op de website “mijnrvo.nl” en dat appellante in de gelegenheid is gesteld, van welke gelegenheid zij ook gebruik heeft gemaakt, te reageren op de voorgenomen randvoorwaardenkorting alvorens verweerder het primaire besluit heeft genomen. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zijn besluitvorming niet mocht baseren op de rapporten en het verslag.
4.4.1Uit artikel 11 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, gelezen in samenhang met artikel 4 van Verordening 1760/2000, volgt dat runderen een oormerk in elk oor moeten dragen. Als onbetwist staat vast dat ten tijde van de controle negen runderen één oormerk en twee runderen geen oormerken droegen. Het College volgt appellante niet in haar standpunt dat de op haar rustende verplichting bij verlies van oormerken beperkt is tot het binnen drie werkdagen na het verlies bestellen van nieuwe oormerken die binnen tien werkdagen moeten worden bevestigd. Er is sprake is van een niet-naleving van deze randvoorwaarde.
4.4.2Van een overmachtssituatie of een niet aan appellante toe te rekenen dan wel niet verwijtbare niet-naleving is geen sprake, aangezien appellante verantwoordelijk is voor de identificatie en registratie van de runderen op haar bedrijf.
4.4.3Verweerder is, gezien het voorgaande, op grond van artikel 97, eerste lid, van Verordening 1306/2013, in samenhang met artikel 39, eerste lid, van Gedelegeerde verordening (EU) Nr. 640/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem en de voorwaarden voor weigering of intrekking van betalingen en voor administratieve sancties in het kader van rechtstreekse betalingen, plattelandsontwikkelingsbijstand en de randvoorwaarden (Verordening 640/2014) in beginsel gehouden om voor de geconstateerde niet-naleving een randvoorwaardenkorting van 3% vast te stellen. Op grond van artikel 99, eerste lid, van Verordening 1306/2013 kan in het geval van een niet-naleving van gering belang de randvoorwaardenkorting worden gematigd. Verder kan op grond van het tweede lid, in gevallen van een niet-naleving die gelet op haar geringe ernst, omvang en duur geen aanleiding geeft tot een verlaging of uitsluiting, voor zover geen sprake is van een herhaling, worden volstaan met het doen van een waarschuwing (de zogenoemde “early warning”). Gevallen die een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid of de gezondheid van dieren vormen, geven altijd aanleiding tot verlaging of uitsluiting. Artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel bepaalt dat verweerder op grond van de beoordeling van de niet-naleving van de randvoorwaarde die, gelet op haar geringe ernst, omvang en duur, in naar behoren gemotiveerde gevallen geen aanleiding geeft tot een verlaging of uitsluiting, eerst een waarschuwing wordt gegeven als bedoeld in artikel 99, tweede lid, van Verordening 1306/2013, mits geen sprake is van een herhaling. In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g van de Beleidsregel is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde niet-nalevingen van de randvoorwaarden in ieder geval betreffen artikel 4 van Verordening 1760/2000 en artikel 11 van de Regeling identificatie en registratie van dieren in het geval van het verlies van één oormerk bij maximaal 10 procent tot het absolute aantal van 20 runderen en de identiteit van de runderen kan worden aangetoond. Op grond van dit artikel is wat betreft de twee runderen zonder oormerken, de in geding zijnde overtreding niet een niet-naleving waarvoor aan de landbouwer eerst een waarschuwing wordt gegeven. Verweerder hoefde daarom voor die niet-naleving niet eerst een waarschuwing aan appellante geven. De afwezigheid van beide oormerken bij een rund - anders dan het geval waarin sprake is van het verlies van één oormerk - betekent dat het dier niet te identificeren is met de daarvoor vastgestelde middelen. Deze inbreuk op de identificatieverplichting kan niet worden aangemerkt als een geval van gering belang. Verweerder was gehouden om een randvoorwaardenkorting vast te stellen. Verweerder heeft aanleiding gezien om de randvoorwaardenkorting van 3% te verlagen naar 1%. Voor een verdere verlaging van de korting tot nihil bestaat geen grond.
4.5.1Appellante betwist niet dat tijdens de controle van 10 maart 2015 is geconstateerd dat vier runderen bij de buurman van appellante in de stal stonden terwijl zij op de stallijst van appellante stonden en dat een rund van de buurman in de stal van appellante stond en dat deze vijf mutaties niet tijdig of juist waren doorgegeven. Aldus is sprake van een niet-naleving van artikel 7 van Verordening 1760/2000 en artikel 19 van de Regeling identificatie en registratie dieren. Verweerder is, gezien het voorgaande, op grond van artikel 97, eerste lid, van Verordening 1306/2013, in samenhang met artikel 39, eerste lid, van Verordening 640/2014 in beginsel gehouden om voor de geconstateerde niet-naleving een randvoorwaardenkorting van 3% vast te stellen. In artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g van de Beleidsregel is bepaald dat de in het eerste lid bedoelde niet-nalevingen van de randvoorwaarden in ieder geval betreffen artikel 7 van Verordening 1760/2000 en artikel 19 van de Regeling identificatie en registratie van dieren, voor zover het bedrijfsregister onvolledig is bijgehouden ten aanzien van maximaal 10 procent van de runderen tot het absolute aantal van 20 runderen, voor zover maximaal 3 mutaties niet zijn gemeld en de identiteit van de runderen is aangetoond. Op grond van dit artikel is voor de vijf mutaties, de in geding zijnde overtreding niet een niet-naleving waarvoor aan de landbouwer eerst een waarschuwing wordt gegeven. Verweerder behoefde voor die niet-naleving niet eerst een waarschuwing aan appellante te geven. Zoals verweerder heeft toegelicht is bij het vaststellen van deze beleidsregel bewust is gekozen voor een absoluut maximumaantal gelet op het zwaarwegende belang van de volksgezondheid en de gezondheid van dieren die vereist dat het Europese registratiesysteem te allen tijde op orde is. Deze inbreuk op het belang van juiste registratie kan niet worden aangemerkt als een geval van gering belang. Verweerder was gehouden was om een randvoorwaardenkorting vast te stellen. Verweerder heeft in de bedrijfsgrootte van appellante geen aanleiding hoeven zien om van het beleid af te wijken, omdat de bedrijfsgrootte als zodanig niet afdoet aan de ernst van de overtredingen en de eventuele gevolgen daarvan.
4.5.2Appellante betwist niet dat tijdens de controle van 26 november 2015 is geconstateerd dat 40 runderen zijn aangetroffen die met een onjuiste haarkleur waren geregistreerd. Uit de hiervoor onder 4.2.4 weergegeven bepalingen volgt dat het kleed van een rund moet worden vermeld in het bedrijfsregister en dat, meer in het bijzonder, onder kleed ook de haarkleur moet worden verstaan. Derhalve is sprake van een niet-naleving van deze randvoorwaarde. Aangezien uit een door verweerder bij het verweerschrift gevoegd overzicht blijkt dat veertien van die 40 runderen waren geboren na 10 maart 2015 en appellante deze informatie niet heeft betwist, volgt het College appellante niet in haar standpunt dat de NVWA de niet-naleving van deze randvoorwaarde reeds tijdens de controle op 10 maart 2015 had kunnen constateren.
Anders dan appellante heeft aangevoerd was verweerder niet gehouden ter zake van de niet-naleving van deze randvoorwaarde een waarschuwing te geven, omdat uit artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregel volgt dat verweerder geen waarschuwing geeft indien sprake is van herhaalde niet-naleving. Zoals hierna wordt overwogen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van een herhaalde niet-naleving.
4.5.3De registratie van een onjuiste haarkleur kan worden aangemerkt als een eerste herhaling van dezelfde niet-naleving van in r.o. 4.2.4 genoemde randvoorwaarde. Verweerder heeft de verlaging van 1% terecht vermenigvuldigd met de factor 3 en terzake terecht een korting heeft opgelegd van 3%. Ingevolge artikel 39, eerste lid, van Verordening 640/2014 wordt, wanneer een geconstateerde niet-naleving het gevolg is van nalatigheid van de begunstigde, een verlaging toegepast. Ingevolge het vierde lid van die bepaling wordt – kort gezegd – de verlaging die voor een niet-naleving overeenkomstig het eerste lid is toegepast, bij de eerste herhaling van dezelfde niet-naleving vermenigvuldigd met de factor drie. Onder een “herhaling” van een niet-naleving wordt, voor zover hier van belang, verstaan een meer dan eenmaal binnen een periode van drie opeenvolgende kalenderjaren geconstateerde niet-naleving van dezelfde eis of norm (artikel 38, eerste lid, van Verordening 640/2014). Uit bijlage II bij Verordening 1306/2013 volgt dat de artikelen 4 en 7 van Verordening 1760/2000 tot dezelfde beheereis behoren, namelijk beheerseis 7, zodat appellante niet kan worden gevolgd in haar standpunt dat de niet tijdige of onjuiste registratie van de vijf mutaties onder een andere beheerseis vallen dan de registratie van een onjuiste haarkleur.