In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 3 juli 2018 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam 1] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft een beroep tegen een besluit van de minister waarin de subsidie op grond van de Subsidieregeling Energie en Innovatie werd vastgesteld op nihil en de betaalde voorschotten werden teruggevorderd. Het primaire besluit werd genomen op 27 september 2016, waarna de minister op 27 januari 2017 het bezwaar van appellante gegrond verklaarde en de subsidie vaststelde op € 83.786,50, maar ook een bedrag van € 657.921,50 aan te veel verleende voorschotten terugvorderde. Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, waarna een zitting plaatsvond op 17 mei 2018.
De appellante voerde aan dat de minister bij de subsidievaststelling had moeten uitgaan van € 750.000,00 aan subsidiabele kosten en dat zij in overleg met de minister had gehandeld. Het College overwoog dat alleen de kosten subsidiabel zijn die bij de aanvraag zijn begroot en goedgekeurd, en dat appellante de activiteiten waarvoor de subsidie was verleend niet overeenkomstig het projectplan had uitgevoerd. De wijziging van het projectplan zonder ontheffing leidde tot de conclusie dat de aan die activiteiten verbonden kosten niet subsidiabel zijn. Het College oordeelde dat de minister terecht alleen die kosten subsidiabel heeft gesteld die overeenkwamen met de in de subsidieaanvraag opgenomen begroting. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.