In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 10 juli 2018, zijn appellanten, vertegenwoordigd door gemachtigde R. Scholten en mr. S. van Rijn, in beroep gegaan tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de toewijzing van betalingsrechten en de uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2015, waarbij de subsidiabele oppervlakte van twee percelen ter discussie staat. De minister had in eerdere besluiten betalingsrechten toegewezen en een bedrag vastgesteld voor de uitbetaling, maar appellanten betwistten de vastgestelde subsidiabele oppervlakten van de percelen.
Het College heeft vastgesteld dat de minister de subsidiabele oppervlakte van perceel 1 te klein heeft vastgesteld, maar dat de vaststelling van perceel 10 wel terecht was. De appellanten voerden aan dat de minister bij eerdere besluiten andere oppervlakten had vastgesteld en dat de feitelijke situatie op de percelen niet was veranderd. Het College oordeelde dat de minister onvoldoende rekening had gehouden met de controle door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en dat de motivering van de besluiten niet voldeed aan de eisen van de Algemene wet bestuursrecht.
Het College heeft de bestreden besluiten vernietigd en de minister opgedragen om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de uitspraak. Tevens is de minister veroordeeld in de proceskosten van appellanten tot een bedrag van € 1.002,-. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid en motivering in bestuursrechtelijke besluiten.