5.3In artikel 6, eerste lid, van de Beleidsregel is bepaald dat voor de toepassing van artikel 30, elfde lid, onderdeel b, van Verordening 1307/2013 onder een natuurlijke persoon die de controle over de rechtspersoon heeft, onderscheidenlijk de natuurlijke persoon die de controle over de rechtspersoon heeft gehad, wordt verstaan een landbouwer die:
a. ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan 25.000,- euro, en
b. ten minste mede belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.
Uit de toelichting bij artikel 6 van de Beleidsregel (Staatscourant 2015 nr. 13313, 19 mei 2015) volgt dat lidstaten op grond van artikel 30, zesde en elfde lid, onderdeel b, van Verordening 1307/2013 betalingsrechten toekennen uit de nationale reserve aan landbouwers die met hun landbouwactiviteiten beginnen. De verordening bepaalt dat die rechten ook mogen worden toegekend aan een rechtspersoon, mits de landbouwers die de controle hebben over de rechtspersoon in de vijf jaar voorafgaand aan het opstarten van de landbouwactiviteiten niet zelf voor eigen rekening en risico een landbouwonderneming hebben geëxploiteerd en evenmin de controle hebben gehad over een rechtspersoon die een landbouwactiviteit uitoefende. Voor de bepaling van de vraag of een landbouwer a) de controle heeft over de landbouwonderneming en b) of de landbouwer in de afgelopen vijf jaar de controle heeft gehad over een rechtspersoon die een landbouwactiviteit uitoefende, wordt aangesloten bij dezelfde criteria die worden gehanteerd voor de betaling aan jonge landbouwers in rechtspersonen en samenwerkingsverbanden. Een landbouwer oefent controle uit ingeval hij een blokkerende zeggenschap uitoefent en belast is met de dagelijkse bedrijfsvoering.
6. Het College stelt vast dat in artikel 30, elfde lid, aanhef en onder b, van Verordening 1307/2013, waarin het begrip “landbouwers die met hun landbouwactiviteit beginnen” (de zogenaamde starter) niet is opgenomen dat ook een groep natuurlijke personen als starter kan worden aangemerkt. Deze definitiebepaling spreekt uitsluitend over een natuurlijk persoon of rechtspersoon. Verweerder heeft (ter zitting) nader toegelicht dat uit gesprekken met de Europese Commissie is gebleken dat dit een omissie is van de Uniewetgever en het de bedoeling is dat ook een groep van natuurlijke personen als starter kan worden gezien. Het College heeft geen aanwijzingen om daarover anders te oordelen. De vraag die vervolgens rijst is of voor een groep natuurlijke personen en meer in het bijzonder een maatschap zoals hier aan de orde aansluiting moet worden gezocht bij de voorwaarden die gelden voor een natuurlijk persoon of voor een rechtspersoon. Naar het oordeel van het College heeft verweerder terecht aansluiting gezocht bij de voorwaarden die gelden voor een rechtspersoon. In dit verband is van belang dat in het kader van de regeling voor jonge landbouwers – die naast een natuurlijk persoon en een rechtspersoon ook een groep natuurlijke personen als begunstigde kent – artikel 50 van Verordening 639/2014 expliciet bepaalt dat voor een groep natuurlijke personen – kort gezegd – dezelfde voorwaarden gelden als voor een rechtspersoon. Appellante heeft voorts geen steekhoudende argumenten aangedragen op grond waarvan ten aanzien van een starter anders geoordeeld zou moeten worden dan ten aanzien van een jonge landbouwer.
7. Uit artikel 30, elfde lid, aanhef en onder b, tweede volzin, van Verordening 1307/2013 volgt in het geval van een rechtspersoon dat de natuurlijke personen die controle hebben over de rechtspersoon moeten voldoen aan de voorwaarde dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan het opstarten van de landbouwactiviteit door de rechtspersoon geen landbouwactiviteiten verricht mogen hebben in eigen naam en voor eigen risico. Dit betekent dat, in geval van een groep natuurlijke personen en meer in het bijzonder een maatschap zoals hier aan de orde, de natuurlijke personen die controle hebben over de maatschap moeten voldoen aan de voorwaarde dat zij in de vijf jaar voorafgaand aan het opstarten van de landbouwactiviteit door de maatschap geen landbouwactiviteiten verricht mogen hebben in eigen naam en voor eigen risico. Nu niet in geschil is dat de maat [naam 2] voorafgaand aan de oprichting van de maatschap met zijn eenmansbedrijf landbouwactiviteiten heeft verricht in eigen naam en voor eigen risico, is aan deze voorwaarde niet voldaan en kan appellante niet worden aangemerkt als landbouwer die met zijn landbouwactiviteit begint in de zin van artikel 30 van Verordening 1307/2013. Verweerder heeft het beroep op de Nationale Reserve terecht afgewezen.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.