In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven (CBB) op 29 mei 2018, gaat het om de intrekking van een subsidie die was verleend aan [naam 1] B.V. voor het project 'Demonstratieproject Biomass Valorisation Group'. De subsidie was oorspronkelijk verleend op 19 december 2013, met de voorwaarde dat het project op 1 december 2013 zou starten en op 31 juli 2017 zou worden afgerond. Echter, door aanzienlijke vertraging in de uitvoering van het project en het niet verzekerd zijn van de financiering, heeft de minister van Economische Zaken en Klimaat op 3 augustus 2016 de subsidie ingetrokken. Dit besluit werd door de minister gehandhaafd in een bestreden besluit op 19 oktober 2016, waarin het bezwaar van appellante ongegrond werd verklaard.
Appellante heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de bestreden besluiten, waarbij zij aanvoert dat zij niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord in bezwaar, en dat de intrekking van de subsidie onterecht was. Het College oordeelt dat de minister niet aannemelijk heeft gemaakt dat appellante heeft ingestemd met telefonisch horen, maar dat dit gebrek niet leidt tot vernietiging van de besluiten. Het College concludeert dat de minister terecht heeft geoordeeld dat de uitvoering van het project niet tijdig kon worden afgerond en dat de financiering niet verzekerd was. De beroepsgronden van appellante worden ongegrond verklaard, en het College bevestigt de rechtmatigheid van de intrekking van de subsidie en de vaststelling van de subsidie op nihil.
De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met hoorplicht en de voorwaarden waaronder subsidies worden verleend en ingetrokken. Het College concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.