ECLI:NL:CBB:2018:314

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
8 mei 2018
Publicatiedatum
12 juli 2018
Zaaknummer
16/1094
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen afwijzing aanvraag betalingsrechten uit Nationale reserve voor jonge landbouwers

In deze zaak heeft de Maatschap [naam 1] te [plaats] beroep ingesteld tegen de afwijzing van hun aanvraag om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 18 april 2016, wees de aanvraag af, waarna het bezwaar op 14 oktober 2016 ongegrond werd verklaard. De Maatschap stelde dat er sprake was van een kennelijke fout in de Gecombineerde opgave van 15 mei 2015, waarbij een onjuist BSN-nummer was ingevuld. De Maatschap betoogde dat de jonge landbouwer, die de aanvraag deed, wel degelijk over blokkerende zeggenschap beschikte binnen de maatschap.

Tijdens de zitting op 15 januari 2018 werd het standpunt van de Maatschap verder toegelicht. De Minister stelde dat de aanvraag niet voldeed aan de eisen van de relevante Europese verordeningen, omdat de jonge landbouwer niet de juiste blokkerende zeggenschap had. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelde dat de Minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar de feiten en dat de fout in het BSN-nummer als kennelijke fout moest worden erkend. Het College vernietigde het bestreden besluit en droeg de Minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, waarbij de Maatschap in de gelegenheid werd gesteld om de Gecombineerde opgave aan te passen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldigheid bij het beoordelen van aanvragen en het erkennen van kennelijke fouten, vooral wanneer deze voortkomen uit administratieve onvolkomenheden. Het College veroordeelde de Minister ook tot het vergoeden van de proceskosten van de Maatschap, die op € 1.002,- werden vastgesteld.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1094
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2018 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. C.M.H. Cohen),
en

de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

Bij besluit van 18 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 14 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 januari 2018.
Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. De appellerende maatschap exploiteert een landbouwbedrijf en bestaat uit twee maten, namelijk [naam 2] en [naam 3] .
In geschil is de vraag of verweerder het door appellante in haar Gecombineerde opgave van 15 mei 2015 ingevulde – en achteraf bezien onjuist gebleken – BSN-nummer als een kennelijke fout als bedoeld in artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) had moeten aanmerken.
2.1
In artikel 4 van Verordening 809/2014 is, voor zover hier van belang, bepaald dat steunaanvragen en eventuele door de begunstigde verstrekte bewijsstukken te allen tijde na de indiening ervan mogen worden gecorrigeerd en aangepast in geval van kennelijke fouten die door de bevoegde autoriteit worden erkend op basis van een algemene beoordeling van het specifieke geval en mits de begunstigde te goeder trouw heeft gehandeld.
De bevoegde autoriteit mag kennelijke fouten slechts erkennen indien deze gemakkelijk kunnen worden geconstateerd bij een administratieve controle van de informatie in de in de eerste alinea bedoelde documenten.
2.2
Onder jonge landbouwers wordt in artikel 50, tweede lid, van Verordening 1307/2013, voor zover hier van belang, verstaan natuurlijke personen die voor het eerst als bedrijfshoofd een landbouwbedrijf oprichten of die al zo'n bedrijf opgericht hebben in de periode van vijf jaar voorafgaande aan de eerste indiening van een aanvraag in het kader van de basisbetalingsregeling. Deze definitie geldt ook voor de toewijzing van betalingsrechten, op grond van artikel 30, elfde lid, van Verordening 1307/2013. De toegang van rechtspersonen tot de betaling voor jonge landbouwers is geregeld in artikel 49 van de Gedelegeerde verordening (EU) nr. 639/2014 . Een van de eisen om als jonge landbouwer te kunnen worden aangemerkt, is – kort gezegd – dat deze daadwerkelijk, langdurige zeggenschap over het bedrijf moet kunnen uitoefenen (artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014).
In artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel is bepaald dat van daadwerkelijke langdurige zeggenschap als bedoeld in artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014 sprake is indien de jonge landbouwer ten minste een blokkerende zeggenschap heeft ter zake van ondernemingsbeslissingen met een financieel belang van meer dan € 25.000,-.
3 Verweerder heeft aan de afwijzing van de aanvraag om toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers ten grondslag gelegd dat de jonge landbouwer waarvoor een aanvraag is ingediend niet voldoet aan de eis in artikel 49, eerste lid, aanhef en onder b, van Verordening 639/2014 van de Commissie van 11 maart 2014 tot aanvulling van Verordening 1307/2013 (Verordening 639/2014) en artikel 5, eerste lid, aanhef en onder a, van de Beleidsregel Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (de Beleidsregel), dat deze moet beschikken over blokkerende zeggenschap in de maatschap waarvan hij deel uitmaakt.
4 In bezwaar heeft appellante aangevoerd dat de jonge landbouwer waarvoor de aanvraag is gedaan, maat is van de maatschap en binnen die maatschap beschikt over blokkerende zeggenschap. Zij heeft daartoe een kopie van een uittreksel uit het handelsregister van de Kamer van Koophandel (KvK) overgelegd. Appellante heeft daarbij gesteld dat uit navraag bij verweerder is gebleken dat de werkelijke reden van afwijzing van de aanvraag is dat abusievelijk een onjuist BSN-nummer in de Gecombineerde opgave 2015 is opgenomen. Appellante heeft in bezwaar het juiste BSN-nummer doorgegeven en heeft verweerder verzocht om het primaire besluit te herzien en aan haar alsnog betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers toe te wijzen.
5.1
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft in dit besluit het volgende uiteengezet. Gelet op het moment waarop appellant het verzoek tot aanpassing van de aanvraag heeft ingediend, te weten in bezwaar, kan dit verzoek alleen worden gehonoreerd als sprake is van een kennelijke fout in de zin van artikel 4 van Verordening 809/2014. Verweerder is van mening dat in het geval van appellant geen sprake is van een kennelijke fout. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een kennelijke fout hanteert verweerder als uitgangspunt het werkdocument van de Europese Commissie nr. AGR 49533/2002 (werkdocument). Op grond van dit werkdocument kan worden gesproken van een kennelijke fout, indien er een tegenstrijdigheid in de aanvraag zit die bij summier onderzoek van de aanvraag opvalt, die wijst op een vergissing en het redelijkerwijs is uitgesloten dat dit ten tijde van de opgave conform de bedoeling van de aanvrager is. Verweerder heeft geconstateerd dat appellante in haar aanvraag voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers voor de jonge landbouwer een verkeerd BSN-nummer heeft opgegeven. Dit betreft een tegenstrijdigheid die niet direct blijkt uit summier onderzoek. Pas bij nader onderzoek is het verweerder gebleken dat het BSN-nummer niet juist is. Verweerder heeft daarbij opgemerkt dat het BSN-nummer, dat is opgegeven voor de aanvraag voor betalingsrechten uit de Nationale reserve voor jonge landbouwers, toebehoort aan een ander persoon met een andere geboortedatum. De maten van de maatschap hebben een andere naam en geboortedatum dan degene waarvan het BSN-nummer in de aanvraag is opgenomen, aldus verweerder.
5.2
In het verweerschrift heeft verweerder toegelicht dat de Gecombineerde opgave 2015 geen direct in het oog springende tegenstrijdigheden bevat. Pas na vergelijking van het BSN-nummer met de gegevens van het handelsregister van de KvK is gebleken dat de persoon die als jonge landbouwer is opgegeven geen maat is bij de maatschap zoals die is geregistreerd bij de KvK en dus geen (blokkerende) zeggenschap heeft in die maatschap. Volgens verweerder is het mogelijk dat appellante de registratie bij de KvK niet actueel heeft gehouden. Volgens verweerder was dus meer onderzoek nodig. Aangezien voor de constatering van de fout een gegevensvergelijking noodzakelijk is, is de fout niet uit de aanvraag kenbaar. Evenmin kan een dergelijke gegevensvergelijking nog als een summier onderzoek worden beschouwd, aldus verweerder.
5.3
De Europese Commissie heeft met betrekking tot de vraag wanneer een kennelijke fout als zodanig moet worden erkend het werkdocument vastgesteld, waarin richtsnoeren zijn gegeven over de uitleg van een kennelijke fout in de zin van artikel 12 van Verordening (EG) nr. 2419/2001 van de Commissie van 11 december 2001 houdende uitvoeringsbepalingen inzake het bij Verordening (EEG) nr. 3508/92 van de Raad ingestelde geïntegreerde beheers- en controlesysteem voor bepaalde communautaire steunregelingen (Verordening 2419/2001). Dit werkdocument wordt door verweerder gehanteerd bij de beoordeling van verzoeken om na de uiterste indieningsdatum nog wijzigingen in de aanvraag te mogen aanbrengen. In vaste jurisprudentie heeft het College deze benadering aanvaardbaar geoordeeld.
5.4
In het werkdocument heeft de Europese Commissie over kennelijke fouten onder meer het volgende vermeld:
“(…)
Notwithstanding this provision, the Commission services would emphasise several underlying conditions that, in their view, are pertinent:
• Firstly, decisions to apply or not the “obvious error” concept depend on the overall
facts and circumstances of each individual case, and the competent authority must be
satisfied with the
obviousnature of the error involved. Consequently the concept of
obvious error may not be applied in a systematic manner but should involve an
examination of each and every case individually.
(…)
In line with these underlying conditions, the Commission services provides the following
guidance:
1. As a general rule, an obvious error has to be detected from information given in the
aid application form submitted i.e. where an administrative check on the coherence
of the documents and the information submitted to support the claim (especially the
application form, supporting documents, declarations etc.) reveals such errors.
Furthermore, acceptance of such an obvious error is independent of the means by
which these checks are carried out, which may be visually, manually or
electronically.
Where Member States have installed computerised procedures to check aid
applications, cross-checks with the standing database(s) could also constitute a
coherence check if the data contained in such computerised database(s) complement,
or are an integral part of, the aid application procedure. However, in this instance,
the obvious error concept may usually be applied only if the farmer himself has
furnished the conflicting information, or if it has been furnished on his behalf. (…)
The following examples indicate some categories of irregularities that
mayusually be
considered as obvious errors:
a) Errors of a purely clerical nature that are obvious during a basic examination
of the claim:
- Boxes not filled in or information lacking;
- Erroneous statistical or bank code.
b) Errors detected as a result of a coherence check (contradictory information):
- Arithmetical mistakes;
- Inconsistencies between the information provided in the same aid application form (e.g. a parcel or an animal declared twice in the same claim);
- Inconsistencies between the information supporting the aid application and
the application itself (e.g. maps or passports not in agreement with details
in the application);
- Parcels declared for two types of use (e.g. dried fodder/forage, arable crops/set-aside/forage).
2. Errors detected as a result of cross-checks of aid applications with independent
databases (e.g. land registers) may not be considered automatically or systematically
as obvious errors. An error cannot be judged as obvious on the grounds that a
Member State has set up an effective system for detecting irregularities.
Nevertheless, one cannot exclude the possibility of an error being obvious, even if
the source of the information used to detect the error does not come from the farmer
himself. Furthermore, those errors caused by incorrect transcription of identification
numbers or references, which are detected during a cross-check of the application
with databases, might normally be classified as obvious errors. (…)
(…)
4. The competent authority has to be convinced that the error is genuine i.e. that the
farmer acted in good faith. There should be no possibility that fraud or dishonesty is
involved, and the onus is on the farmer in the first instance to show that there has
been an obvious error. If a farmer makes the same or a similar mistake on more than
one occasion, the scope for consideration as an obvious error becomes more
restricted.
(…)”.
5.5
De definitie van een kennelijke fout is thans in artikel 4 van Verordening 809/2014 neergelegd. Anders dan in artikel 12 van Verordening 2419/2001 – waarin slechts is bepaald dat in geval van een door de bevoegde instantie erkende kennelijke fout, een steunaanvraag te allen tijde na de indiening worden aangepast –, heeft de Uniewetgever in artikel 4 van Verordening 809/2014, gelet op de daarin gebezigde bewoordingen, bij het definiëren van het begrip kennelijke fout onmiskenbaar aangesloten bij de inhoud van het werkdocument.
5.6
Ter zitting heeft verweerder desgevraagd toegelicht dat binnen het werkdocument geen ruimte bestaat voor herstel van fouten die onderzoek vergen aan de hand van stukken of gegevens die niet tot de aanvraag zelf horen. Verweerder acht zich door dit uitgangspunt van het werkdocument gebonden aan de aanvraag. Concreet betekent dit volgens verweerder dat bij een administratieve controle hoofdzakelijk wordt gekeken of alle cijfers van het gevraagde BSN-nummer van de jonge landbouwer zijn ingevuld. Verweerder heeft geconstateerd dat appellante dit heeft gedaan. Reeds hierom kan volgens verweerder geen sprake zijn van een kennelijke fout.
5.7
Het werkdocument is op zichzelf niet bindend. Dit neemt niet weg dat, nu het werkdocument afkomstig is van een gezaghebbende instantie en door verweerder wordt gehanteerd bij de beoordeling of sprake is van een kennelijke fout, het College dit werkdocument bij de beoordeling van het beroep van appellante zal betrekken.
5.8
Het College is van oordeel dat de Gecombineerde opgave 2015 van appellante een tegenstrijdigheid bevat die bij een eenvoudige administratieve controle van de aanvraag had moeten opvallen en die wijst op een vergissing van appellante.
De tegenstrijdigheid bestaat tussen enerzijds de in de rubrieken “Relatiegegevens” ingevulde en op appellante betrekking hebbende gegevens en anderzijds het in de rubriek “Jonge landbouwers” ingevulde BSN-nummer dat toebehoort aan een voor appellante onbekende derde. Het werkdocument staat er niet aan in de weg om een zodanige tegenstrijdigheid als een kennelijke fout aan te merken.
Daartoe wijst het College erop dat, zoals hij in de uitspraak van 16 april 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:129) heeft geoordeeld, het ophalen van het BSN-nummer van de jonge landbouwer uit een databank (BRP) niet de reikwijdte van een administratieve controle van de aanvraag overschrijdt.
Uit raadpleging door verweerder van die databank zou naar voren zijn gekomen dat de naam van de persoon waarvan het BSN-nummer in de Gecombineerde opgave was vermeld op het eerste gezicht in geen relatie lijkt te staan tot de naam van de maatschap. Verweerder had zich er vervolgens op eenvoudige wijze van kunnen vergewissen dat van een vergissing in de opgave sprake was door het handelsregister van de KvK te raadplegen aan de hand van het in de aanvraag opgegeven KvK-nummer. Een dergelijke eenvoudige raadpleging van de gegevens van de KvK kan naar het oordeel van het College evenmin worden aangemerkt als een buiten een administratieve controle van de aanvraag vallend onderzoek.
Bij het voorgaande acht het College van belang dat in de onderhavige periode geen mogelijkheid bestond om op de Gecombineerde opgave naast het BSN-nummer de naam of het geboortejaar van de jonge landbouwer te vermelden. Aldus is de inrichting van het formulier er mede de oorzaak van dat de kennelijkheid van het foute BSN-nummer niet reeds uit het formulier zelf naar voren komt.
De door verweerder gestelde mogelijkheid dat appellante de registratie bij de KvK niet actueel zou hebben gehouden en zou hebben beoogd in de Gecombineerde opgave degene wiens BSN-nummer wordt vermeld en die niet in de KvK als maat is geregistreerd, toch aan te dragen als binnen de maatschap werkzame jonge landbouwer, acht het College dermate theoretisch en onwaarschijnlijk, dat deze mogelijkheid aan het aannemen van een kennelijke fout niet in de weg staat.
Het voorgaande brengt met zich dat niet staande kan worden gehouden dat het opgeven van het onjuiste BSN-nummer geen kennelijke fout is. Dit betekent dat verweerder in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht niet de nodige kennis omtrent de relevante feiten heeft vergaard. Verweerder zal appellante alsnog in de gelegenheid moeten stellen haar Gecombineerde opgave 2015 aan te passen.
6 Het beroep is gegrond en het College zal het bestreden besluit vernietigen. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. Het College zal hiervoor een termijn van zes weken stellen.
7 Het College zal verweerder veroordelen in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, in aanwezigheid van mr. N.T. Zijlstra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2018.
w.g. C.J. Borman De griffier is buiten staat te ondertekenen.