De kern van het betoog van FMN is dat ProRail in strijd met internationale en nationale regelgeving de opdracht van het Kabinet Rutte-I om de gebruiksvergoeding te verhogen met € 50 miljoen heeft uitgevoerd. FMN acht dit onder meer in strijd met artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2001/14/EG, waarin de eis van beheersmatige onafhankelijkheid van de beheerder is vastgelegd, alsmede met artikel 6, tweede lid, van richtlijn 2001/14/EG, dat de opdracht aan de lidstaat tot kostenreductie bevat.
Het College stelt in dit verband voorop dat de reikwijdte van de bevoegdheid van ACM bij het beoordelen van de klacht van FMN ingevolge artikel 71, eerste lid, van de Sw is beperkt tot het onderzoeken of ProRail FMN oneerlijk heeft behandeld, heeft gediscrimineerd of anderszins heeft benadeeld als bedoeld in artikel 30, tweede lid, van richtlijn 2001/14/EG. In dit kader toetst ACM overeenkomstig artikel 62, zevende lid, van de Sw of de gebruiksvergoeding voldoet aan de artikelen 4, vierde en vijfde lid, 7 tot en met 12 en 26, derde lid, van richtlijn 2001/14/EG. Derhalve volgt het College ACM in haar verweer dat artikel 6, tweede lid, van richtlijn 2001/14/EG niet tot de toetsingscriteria behoort. Het al dan niet bepalen in een regeerakkoord dat de gebruiksvergoeding moet worden verhoogd is geen aspect dat ACM bij zijn onderzoek naar ProRail kan betrekken. FMN heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat ProRail een aanwijzing van een minister heeft opgevolgd en enkel en alleen daarmee ten nadele van de leden van FMN heeft gehandeld. Naar het oordeel van het College heeft ACM als criterium gehanteerd dat de leden van FMN benadeeld zijn wanneer zij een tarief hebben betaald dat hoger is dan de kosten die rechtstreeks uit de exploitatie van de treindienst voortvloeien. Naar deze vraag, alsmede de vraag of ProRail FMN oneerlijk heeft behandeld of heeft gediscrimineerd, heeft ACM uitgebreid en gemotiveerd onderzoek verricht, waarbij zij zich kritisch heeft betoond jegens ProRail en herhaaldelijk een bindende aanwijzing aan ProRail heeft gegeven om te bewerkstelligen dat zij een nadere motivering zou geven. Uit niets blijkt dat ACM zich hierbij terughoudend heeft opgesteld omdat zij, naar gesteld, vanwege het regeerakkoord een inperking van de beheersmatige onafhankelijkheid van ProRail gerechtvaardigd zou achten. Van strijd met de – duidelijke – hierop betrekking hebbende eis van artikel 4, eerste lid, van richtlijn 2001/14/EG is in dit geval geen sprake.
Gelet op het vorenstaande ziet het College, anders dan FMN heeft bepleit, geen aanleiding tot het stellen van prejudiciële vragen.