ECLI:NL:CBB:2018:277

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
11 juni 2018
Zaaknummer
16/806 en 16/1271
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake betalingsrechten en dwangsom

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, zijn appellanten, vertegenwoordigd door hun gemachtigden, in beroep gegaan tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellanten, die betrokken waren bij de V.O.F. [naam 3], hadden aanvragen ingediend voor toewijzing en uitbetaling van betalingsrechten voor het jaar 2015. De minister had deze aanvragen afgewezen, wat leidde tot een bestreden besluit. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, geregistreerd onder de zaaknummers 16/806 en 16/1271.

Tijdens de zitting op 22 januari 2018 is afgesproken dat de minister binnen acht weken na de zitting nieuwe besluiten zou nemen. Echter, de minister heeft niet binnen deze termijn gereageerd, wat aanleiding gaf tot verdere stappen van het College. Het College heeft vastgesteld dat de bestreden besluiten niet op een deugdelijke motivering berusten, en heeft de beroepen gegrond verklaard. De minister is opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak nieuwe besluiten te nemen, met een dwangsom van € 125,- per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden.

Daarnaast is de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellanten, die zijn vastgesteld op € 1.002,- voor appellanten onder 1 en € 501,- voor appellante onder 2. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken op 15 mei 2018.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 16/806 en 16/1271
5111

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2018 in de zaken tussen

1. [naam 1][plaats 1] ,
(gemachtigde: mr. drs. C.C. van Harten),
2. V.O.F. Firma [naam 2]te [plaats 2] ,
(gemachtigde: ing. H. Scholte),
appellanten,
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. M.A.G. van Leeuwen).

Procesverloop

V.O.F. [naam 3] (hierna: de [naam 3] ), waarvan appellanten onder 1 de vennoten waren, heeft op 18 mei 2015 de Gecombineerde Opgave 2015 ingediend en daarbij gevraagd om toewijzing van betalingsrechten en uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en vergroeningsbetaling voor het jaar 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 1 maart 2016 (het primaire besluit 1), gericht aan appellante onder 2, heeft verweerder de aanvraag om toewijzing van betalingsrechten afgewezen.
Bij besluit van 2 maart 2016 (het primaire besluit 2), gericht aan appellante onder 2, heeft verweerder de aanvraag om uitbetaling afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2016 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van appellante onder 2 tegen het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Appellante onder 2 heeft tegen het bestreden besluit 1 beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder zaaknummer 16/806.
Bij besluit van 11 november 2016 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder het bezwaar van appellanten onder 1, als voormalige vennoten van de [naam 3] , tegen het primaire besluit 1 en het primaire besluit 2 ongegrond verklaard.
Appellanten onder 1 hebben tegen het bestreden besluit 2 beroep ingesteld, dat is geregistreerd onder zaaknummer 16/1271.
Verweerder heeft in beide zaken een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 1 december 2017 heeft het College in beide zaken een vraag gesteld aan verweerder. Verweerder heeft hierop bij brief van 18 december 2017 antwoord gegeven.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 januari 2018. De gemachtigde van appellanten onder 1, de vennoten van appellante onder 2 en de gemachtigde van verweerder zijn verschenen. Ter zitting is in overleg met partijen afgesproken dat verweerder binnen acht weken na de zitting nieuwe besluiten zal nemen.
Bij brief van 30 maart 2018 heeft het College verweerder in beide zaken verzocht binnen een week uiteen te zetten waarom hij niet in staat is geweest om overeenkomstig de op zitting gemaakte afspraak binnen acht weken na de zitting een nieuw besluit te nemen.
Bij brief van 9 april 2018 heeft het College partijen bericht dat verweerder niet schriftelijk heeft gereageerd op de brief van 30 maart 2018. Het College heeft bepaald dat nader onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het onderzoek gesloten, op grond van artikel 8:57, tweede lid, aanhef en onder b, en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Ter zitting heeft verweerder afstand gedaan van de motivering die hij aan de bestreden besluiten ten grondslag heeft gelegd. Gelet hierop berusten de bestreden besluiten in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb niet op een deugdelijke motivering. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten dienen te worden vernietigd.
2. Verweerder zal nieuwe besluiten op de bezwaren van appellanten moeten nemen. Het College ziet aanleiding om hiervoor een termijn te stellen van twee weken na verzending van deze uitspraak. De reden voor deze korte termijn is gelegen in het tijdsverloop sinds de zitting, en de grote belangen aan de kant van met name appellante onder 2, die sinds het jaar 2015 geen landbouwsteun ontvangt.
3. Die grote belangen en het feit dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn eigen toezegging om binnen acht weken na de zitting nieuwe besluiten op bezwaar te nemen, gecombineerd met het achterwege blijven van een schriftelijke reactie van verweerder op de brief van het College van 30 maart 2018, geven het College aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:72, zesde lid, van de Awb. Het College zal daarom bepalen dat voor het geval verweerder in gebreke blijft om binnen een termijn van twee weken na verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten op bezwaar te nemen, verweerder een dwangsom van € 125,- per dag verbeurt aan appellanten onder 1, en eenzelfde dwangsom verbeurt aan appellante onder 2.
4. Het College zal verweerder veroordelen in de door appellanten gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast voor appellanten onder 1 op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een wegingsfactor 1) en voor appellante onder 2 op € 501,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift).

Beslissing

Het College:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellanten onder 1,
  • bepaalt dat verweerder aan appellanten onder 1 een dwangsom verbeurt van € 125,- voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijn van twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak overschrijdt;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante onder 2,
  • bepaalt dat verweerder aan appellante onder 2 een dwangsom verbeurt van € 125,- voor elke dag waarmee verweerder de hiervoor genoemde termijn van twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak overschrijdt;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334,- aan zowel appellanten onder 1 als appellante onder 2 te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellanten onder 1 tot een bedrag van € 1.002,-;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante onder 2 tot een bedrag van € 501,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A.M. van den Berk, mr. H.L. van der Beek en mr. J.A. Hagen, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 mei 2018.
w.g. J.A.M. van den Berk w.g. M.B.L. van der Weele