ECLI:NL:CBB:2018:273

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
10 juni 2018
Zaaknummer
17/1270
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hantering van het contractvereiste als voorwaarde voor het declareren van multidisciplinaire zorg in de tariefbeschikkingen voor 2015 en 2017

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 5 juni 2018, wordt de rechtsgeldigheid van de tariefbeschikkingen voor de jaren 2015 en 2017 beoordeeld in het kader van de Wet marktordening gezondheidszorg. Het College oordeelt dat de Nederlandse Zorgautoriteit (verweerster) appellanten ten onrechte in hun bezwaar heeft ontvangen voor het jaar 2015, aangezien het geschil over het contractvereiste al eerder was beslecht in een uitspraak van 3 november 2016. Het College verklaart het bezwaar van appellanten in dit opzicht niet-ontvankelijk.

Voor het jaar 2017 oordeelt het College dat het contractvereiste voor het declareren van multidisciplinaire zorg niet als voorwaarde had mogen worden verbonden. De tariefbeschikking voor 2017 wordt op dit punt vernietigd, maar de rechtsgevolgen blijven in stand. Het College benadrukt dat de zorgvuldige aanpassing van prestatiebeschrijvingen meer tijd vergt dan eerder was voorzien, en dat de tariefbeschikking voor 2018 de eerste realistische mogelijkheid biedt om de uitkomsten van het noodzakelijke onderzoek te verwerken.

De uitspraak concludeert dat het beroep van appellanten gegrond is, en dat de rechtsgevolgen van de vernietigde tariefbeschikking 2017 in stand blijven. De proceskosten worden niet vergoed, maar verweerster wordt opgedragen het griffierecht aan appellanten te vergoeden.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1270
13950

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 juni 2018 in de zaak tussen

[naam 1] en [naam 2] , te [plaats] , appellanten,

en

de Nederlandse Zorgautoriteit, verweerster

(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat).

Procesverloop

Bij uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:321) heeft het College naar aanleiding van een onder meer door appellanten ingesteld beroep de beslissing op bezwaar van verweerster van 2 maart 2016 vernietigd. Het College heeft daarbij voorts de van dat besluit deel uitmakende tariefbeschikking huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2015 van 1 maart 2016 voor wat betreft het contractvereiste bij segment 2 (multidisciplinaire zorg) vernietigd, doch de rechtsgevolgen daarvan in zoverre in stand gelaten.
Naar aanleiding van genoemde uitspraak van het College heeft verweerster op 19 december 2016 een nieuwe tariefbeschikking voor het jaar 2015 genomen. Voorts heeft verweerster op 21 december 2016 een nieuwe tariefbeschikking voor het jaar 2017 genomen. Appellanten hebben tegen beide tariefbeschikkingen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 30 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerster het bezwaar van appellanten ongegrond verklaard en de tariefbeschikkingen 2015 en 2017 gehandhaafd.
Appellanten hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend. Verweerster heeft voorts bij brief van
30 maart 2018 een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 april 2018. De zaak is ter zitting gevoegd behandeld met een beroep (17/1271) van de
Vereniging Praktijkhoudende Huisartsen(VPH), te Amsterdam, (gemachtigde: mr. D.W.L.A. Schrijvershof) tegen het bestreden besluit.
Appellanten zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Voorts zijn namens verweerster verschenen
[naam 3] en [naam 4] .
Overwegingen
1. Bij uitspraak van 3 november 2016 (ECLI:NL:CBB:2016:321) heeft het College ten aanzien van de tariefbeschikking 2015 van 1 maart 2016 geoordeeld dat het contractvereiste niet meer als voorwaarde mag worden verbonden aan het declareren van de (multidisciplinaire) zorg waarop segment 2 betrekking heeft. Het College heeft het daartegen gerichte beroep van appellanten gegrond verklaard en de tariefbeschikking 2015 ten aanzien van het contractvereiste op een aantal punten vernietigd, evenals de tariefbeschikking 2016 van 1 maart 2016. Het College heeft evenwel bepaald dat de rechtsgevolgen van die tariefbeschikkingen in stand blijven voor wat betreft het contractvereiste bij segment 2. Het College heeft daartoe het volgende overwogen:
Het College ziet aanleiding de geschillen in zoverre finaal te beslechten door met toepassing van artikel 8:72, derde lid, onder a, van de Awb, te bepalen dat de rechtsgevolgen van de nieuwe tariefbeschikkingen 2015 en 2016 op dit punt in stand worden gelaten. Het College volgt verweerster in haar hierboven weergegeven uiteenzetting dat niet kan worden volstaan met het louter laten vervallen van het contractvereiste, maar dat vanwege het specifieke en diverse karakter van deze zorgprestaties een declaratietitel voor multidisciplinaire zorg voor een samenwerkingsverband zonder contract dient te worden geschapen. Mede gelet op artikel 3:2 van de Awb stelt verweerster terecht dat hiervoor eerst door middel van onderzoek inzicht moet worden verkregen in de onderliggende kostenstructuur en de minimaal benodigde organisatie van multidisciplinaire zorg. Verweerster heeft daarbij voldoende aannemelijk gemaakt dat bedoeld inzicht niet binnen de door het College gestelde drie maanden kon worden verkregen, mede in aanmerking genomen de grote regionale diversiteit van invulling van de prestaties in segment 2 en de grote variëteit van zorggroepen. Er bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat verweerster genoemd onderzoek niet voortvarend ter hand neemt, zodat de resultaten daarvan wel betrokken kunnen worden bij de tarieven voor de komende jaren. Ten slotte betrekt het College hierbij dat het met terugwerkende kracht ingrijpen in de verhoudingen binnen samenwerkingsverbanden en tussen deze verbanden en zorgverzekeraars tot onvoorzienbare en mogelijk ongewenste gevolgen zal leiden.
2. Naar verweerster terecht heeft opgemerkt in het verweerschrift, heeft het College het geschil over het contractvereiste voor segment 2 voor de jaren 2015 en 2016 met de hiervoor genoemde uitspraak van 3 november 2016 reeds finaal beslecht door te bepalen dat de rechtsgevolgen van de tariefbeschikkingen voor die jaren in stand worden gelaten. Dit betekent dat verweerster appellanten ten onrechte in hun bezwaar voor wat betreft het jaar 2015 heeft ontvangen.
3. Wat betreft het voor het jaar 2017 gehandhaafde contractvereiste voor de zorg in segment 2 overweegt het College het volgende. Verweerster heeft beargumenteerd dat een zorgvuldige aanpassing van de betreffende prestatiebeschrijvingen – waarbij niet langer het hebben van een contract met de zorgverzekeraar als voorwaarde wordt gesteld – aanzienlijk meer tijd vergt dan de drie maanden die haar bij de uitspraak van 1 december 2015 waren gegeven voor het herstel van de door het College gesignaleerde gebreken. Op de zitting van 22 september 2016 in de zaken die hebben geleid tot meergenoemde uitspraak van 3 november 2016 heeft verweerster aangegeven dat was gestart met een onderzoek naar de kosten van multidisciplinaire zorg. Zoals het College in de uitspraak van 3 november 2016 heeft overwogen was er op dat moment geen aanleiding om te veronderstellen dat verweerster dat onderzoek niet voortvarend ter hand zou nemen. Verweerster heeft er naar aanleiding van dit beroep in haar verweerschrift ook nog op gewezen dat zij het beleid heeft om tariefbeschikkingen voor een bepaald jaar uiterlijk op 1 juli van het daaraan voorafgaande jaar vast te stellen, zodat zorgaanbieders en zorgverzekeraars daarmee rekening kunnen houden in het kader van de contractering. Om de resultaten van het onderzoek in de tariefbeschikking voor 2017 te verwerken had het onderzoek dus al vóór 1 juli 2016 afgerond moeten zijn, maar dat was volgens verweerster vanwege de omvang en complexiteit van het onderzoek niet mogelijk. Ook thans bestaat, gelet op de in het bestreden besluit en in het verweerschrift gegeven uiteenzetting, geen aanleiding om te veronderstellen dat verweerster niet voortvarend heeft gehandeld bij het uitvoeren van het noodzakelijke nieuwe onderzoek. Bovendien was afronding van het onderzoek en verwerking van de uitkomsten in de tariefbeschikking voor 2017 geen reële mogelijkheid. Het College aanvaardt dan ook de conclusie van verweerster dat de tariefbeschikking voor 2018 de eerste realistische mogelijkheid vormde om daarin de uitkomsten van het onderzoek te verwerken. Dit neemt echter niet weg dat, zoals het College in de uitspraak van 3 november 2016 heeft overwogen, het contactvereiste niet als voorwaarde aan het declareren van (alle) multidisciplinaire zorg in segment 2 verbonden had mogen worden. Dit betekent dat het beroep in zoverre gegrond is en dat de tariefbeschikking 2017 op dit punt dient te worden vernietigd. Het College ziet voorts, onder verwijzing naar hetgeen hierover is overwogen in de uitspraak van 3 november 2016, aanleiding om te bepalen dat de rechtsgevolgen van de op dit punt vernietigde tariefbeschikking 2017 in stand worden gelaten.
4. Dit leidt tot de conclusie dat het beroep gegrond is.
4.1
Het College vernietigt het bestreden besluit nu verweerster appellanten daarbij ten onrechte in hun bezwaar voor wat betreft het voor het jaar 2015 gehandhaafde contractvereiste voor de prestaties in segment 2 heeft ontvangen. Het College voorziet zelf in de zaak door het bezwaar in zoverre alsnog niet-ontvankelijk te verklaren.
4.2
Het College vernietigt voorts het bestreden besluit en de tariefbeschikking 2017 ten aanzien van het voor het jaar 2017 gehandhaafde contractvereiste. Het College ziet aanleiding om de rechtsgevolgen van de tariefbeschikking 2017 voor wat betreft het contactvereiste voor de prestaties in segment 2 in stand te laten.
5. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover appellanten daarbij in hun bezwaar ten aanzien van het voor het jaar 2015 voor de prestaties in segment 2 gehandhaafde contractvereiste zijn ontvangen, alsmede ten aanzien van het voor het jaar 2017 gehandhaafde contractvereiste;
  • verklaart het bezwaar van appellanten niet-ontvankelijk voor zover gericht tegen de tariefbeschikking 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het bestreden besluit;
  • vernietigt de tariefbeschikking 2017 ten aanzien van het voor het jaar 2017 gehandhaafde contractvereiste voor de prestaties in segment 2;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde tariefbeschikking 2017 in stand blijven;
  • draagt verweerster op het betaalde griffierecht van € 168,-- aan appellanten te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.E. Doolaard, mr. W.A.J. van Lierop en
mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. J.M.M. Bancken, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
w.g. W.E. Doolaard w.g. J.M.M. Bancken