In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Het primaire besluit van de minister, dat op 21 april 2016 was genomen, werd herroepen in het bestreden besluit van 3 februari 2017, waarin het bezwaar van de appellante ongegrond werd verklaard en het aantal betalingsrechten opnieuw werd vastgesteld. De appellante heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 23 mei 2018 heeft de minister meegedeeld dat hij het bestreden besluit zal herzien met betrekking tot bepaalde percelen, wat de onrechtmatigheid van het besluit erkent. Het geschil betreft echter nog andere percelen die door de minister als niet-subsidiabel zijn aangemerkt. De appellante heeft betoogd dat de subsidiabele oppervlakte van enkele percelen onjuist is vastgesteld, maar het College heeft geoordeeld dat de minister in redelijkheid tot zijn besluiten heeft kunnen komen.
Het College heeft uiteindelijk geoordeeld dat het bestreden besluit vernietigd moet worden wegens strijd met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen van de Algemene wet bestuursrecht. De minister is opgedragen om binnen zes weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van de appellante zijn vastgesteld op € 501,-. De uitspraak is openbaar gedaan en de minister is ook verplicht het betaalde griffierecht van € 334,- aan de appellante te vergoeden.