ECLI:NL:CBB:2018:263

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
16/1143
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van betalingsrechten in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid met betrekking tot subsidiabele hectaren

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de toewijzing van betalingsrechten voor het jaar 2015. Appellante had een aanvraag ingediend voor toewijzing van betalingsrechten op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB, waarbij zij percelen had opgegeven met een totale oppervlakte van 155,01 hectare. De minister had echter bij een controle vastgesteld dat de opgegeven percelen niet voldeden aan de vergroeningseisen, wat leidde tot een herziening van de toegewezen betalingsrechten.

Het College heeft vastgesteld dat de minister bij het primaire besluit 154,69 betalingsrechten had toegewezen, maar dat dit besluit ambtshalve was herroepen. Appellante heeft betoogd dat zij recht had op 155,01 betalingsrechten, maar het College oordeelde dat de toewijzing van betalingsrechten enkel afhankelijk was van de subsidiabele hectaren, ongeacht of op de percelen maïs of gras stond. Het College concludeerde dat de percelen 25, 120 en 122 subsidiabele hectaren betroffen, maar dat de door appellante aangevoerde argumenten niet leidden tot een grotere toewijzing van betalingsrechten.

Uiteindelijk verklaarde het College het beroep ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak benadrukt het belang van de definitie van subsidiabele hectaren in het kader van de Europese regelgeving en de gevolgen daarvan voor de toewijzing van betalingsrechten.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 16/1143
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 juni 2018 in de zaak tussen

[appellante] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. A.H. Kranendonk),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. J.F. Janmaat).

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante om toewijzing van betalingsrechten voor 2015 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluit van 25 oktober 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen wegens een ambtshalve wijziging van de gewascode en de perceelsgrens van perceel 122.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 april 2018. Namens appellante is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Appellante heeft in de Gecombineerde Opgave 2015 verzocht om toewijzing van betalingsrechten en uitbetaling van de basisbetaling en vergroeningsbetaling. Daarbij heeft zij percelen opgegeven met een totale oppervlakte van 155,01 hectare (ha), waaronder perceel 25 met een oppervlakte van 2,40 ha snijmaïs en perceel 120 met een oppervlakte van 1,40 ha blijvend grasland. Beide percelen grenzen tegen elkaar aan de korte zijde.
1.2
Bij een controle ter plaatse door middel van teledetectie in verband met de vergroeningseisen heeft verweerder geconstateerd dat op perceel 25 inderdaad snijmaïs staat, maar dat de oppervlakte van dit perceel (waarop snijmaïs staat) 2,73 ha groot is en dat op perceel 120 inderdaad gras staat, maar dat de oppervlakte van dit perceel (waarop gras staat) 1,07 ha groot is. In de daarvan opgemaakte rapportage van 28 augustus 2015 is vermeld dat niet wordt voldaan aan de verplichtingen van gewasdiversificatie en ecologisch aandachtsgebied.
1.3
Bij het primaire besluit heeft verweerder appellante 154,69 betalingsrechten toegewezen. In de bijlage bij dat besluit is vermeld dat de totale geconstateerde subsidiabele oppervlakte 154,69 ha is, dat de geconstateerde subsidiabele oppervlakte van perceel 25 met gewascode 259 (snijmaïs) 2,73 ha is en dat de geconstateerde subsidiabele oppervlakte van perceel 120 met gewascode 265 (blijvend grasland) 0,59 ha is en dat de geconstateerde subsidiabele oppervlakte van perceel 122 met gewascode 266 (tijdelijk grasland) 0,48 ha is.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard, maar het primaire besluit ambtshalve herroepen om de gewascode van perceel 122 te wijzigen naar 265 (blijvend grasland) en de grens van perceel 122 te verplaatsten naar de grens van water en land. Voor de totale geconstateerde subsidiabele oppervlakte, noch voor de gezamenlijke geconstateerde subsidiabele oppervlakte van de percelen 25, 120 en 122 hebben deze wijziging van de gewascode en de verplaatsing van perceelsgrens gevolgen. In het bestreden besluit heeft verweerder opgemerkt dat dit besluit gevolgen heeft voor de uitbetaling van de betalingsrechten en dat, wanneer appellante bezwaar heeft gemaakt tegen de uitbetaling, zij binnenkort een aparte beslissing ontvangt op dat bezwaarschrift.
2. Appellante heeft aangevoerd dat zij terecht 155,01 betalingsrechten heeft aangevraagd. Zij heeft erop gewezen dat zij vanwege de vergroeningseisen in 2015 - die voor appellante erop neerkomen dat zij niet meer dan 30 ha maïs mag verbouwen - perceel 25 (waarop snijmaïs staat) heeft teruggebracht naar 2,40 ha om op een totaal van 29,94 ha maïs uit te komen en aldus te voldoen aan de vergroeningseisen. Appellante stelt dat zij het gedeelte van 0,33 ha dat verweerder aanziet voor maïs in 2014, heeft ingezaaid met gras. Zij heeft vier schermafdrukken overgelegd van www.satellietbeeld.nl en stelt dat op de beelden van
9 augustus 2015 duidelijk te zien is dat op het in geschil zijn perceel gras staat. Appellante verzoekt het College vast te stellen dat de subsidiabele oppervlakte van perceel 25 2,40 ha maïsland is en dat de subsidiabele oppervlakte van percelen 120 en 122 gezamenlijk 1,40 ha grasland is.
3. Het College stelt voorop dat het bestreden besluit ziet op de toewijzing van betalingsrechten aan appellante. Uit artikel 24, tweede lid, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013), volgt dat het aantal toegewezen betalingsrechten per landbouwer in 2015 gelijk is aan het aantal subsidiabele hectaren dat de landbouwer in zijn steunaanvraag voor 2015 aangeeft en waarover hij op 15 mei 2015 beschikt. Onder ‘subsidiabele hectare’ wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening 1307/2013). Bij de toewijzing van het aantal betalingsrechten gaat het – voor zover hier van belang – dus alleen om de vraag of sprake is van subsidiabele hectaren. Niet in geschil is dat de percelen 25 en 120 en/of 122 subsidiabele hectaren betreffen als hiervoor bedoeld, zodat het voor de toewijzing van betalingsrechten geen verschil maakt of op deze percelen maïs of gras staat. Voor de percelen 25, 120 en 122 heeft verweerder dan ook conform de opgave van appellante tezamen een subsidiabele oppervlakte van 2,80 ha geconstateerd, hetgeen gelijk staat aan 2,80 betalingsrechten. Appellante kan dan ook met haar betoog dat verweerder de subsidiabele oppervlakte van perceel 25 met snijmaïs te groot heeft geconstateerd en de subsidiabele oppervlakte van de percelen 120 en 122 met grasland te klein, wat daar ook van zij, niet bereiken dat haar meer betalingsrechten worden toegewezen dan haar bij het primaire besluit zijn toegewezen. Ook als immers al met appellante moet worden geoordeeld dat er minder maïs staat dan gras, dan leidt dat niet tot meer subsidiabele hectaren en dus evenmin tot meer betalingsrechten. Dit betoog van appellante hoort thuis in de procedure over de uitbetaling en meer in het bijzonder over de vergroeningsbetaling waarvoor ingevolge de artikelen 43 en volgende van Verordening 1307/2013 wel van belang is of op het perceel gras staat of maïs wordt verbouwd. In de onderhavige procedure kan het betoog appellante dus geen doel treffen.
4. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. J.B.C. van der Veer, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.
w.g. A. Venekamp w.g. J.B.C. van der Veer