ECLI:NL:CBB:2018:256

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
18/677
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake fosfaatrechten en diergezondheidsproblemen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 juni 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de Maatschap [verzoekster] tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 3 januari 2018, waarin haar fosfaatrechten waren vastgesteld op 8.494 kilogram. De verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat haar fosfaatrechten door diergezondheidsproblemen lager waren dan het vastgestelde bedrag.

Tijdens de zitting op 1 juni 2018 is besproken dat verzoekster niet voldoende had aangetoond welk deel van het tekort aan fosfaatrechten te wijten was aan de gezondheidsproblemen van haar dieren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster in de bezwaarfase dit verder moest onderbouwen, zodat de minister bij de beslissing op bezwaar kon beoordelen of verzoekster voldeed aan de voorwaarden van de Meststoffenwet.

De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de verenigbaarheid van het fosfaatrecht met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een belangrijk aspect is dat door de minister in de bezwaarprocedure moet worden meegenomen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen dringende redenen waren om dit verzoek toe te wijzen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/677
16008
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2018 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Maatschap [verzoekster] , te [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mrs. H. Sikkema en A.J. Pijnacker),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
(gemachtigde: mr. A.H. Spriensma).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) de fosfaatrechten van verzoekster vastgesteld op 8.494 kilogram.
Verzoekster heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 juni 2018. Partijen zijn verschenen bij hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 21b van de Msw is het een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt verweerder het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de productie van dierlijke meststoffen door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd. Ingevolge artikel 23, zesde lid, van de Msw, bepaalt verweerder, indien een landbouwer voor 1 april 2018 meldt en aantoont dat het reguliere fosfaatrecht minimaal vijf procent lager is door diergezondheidsproblemen, het fosfaatrecht aan de hand van het melkvee waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt.
3. Verzoekster exploiteert een melkveebedrijf en in de uitbreiding door bouwen vaneenen en aankoop vanvan6 ,.InIn datdat jaar € 1.200.In2012012 is de Virus . n dit erwijst 23,vande.wBovendienekster vóór 2 juli2015onomkeerbareverplichtingen zaaknummer artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van deen deundamentelevrijhedenEP).
4. Verzoekster heeft niet inzichtelijk gemaakt welk deel van het tekort van het fosfaatrecht moet worden toegeschreven aan de gevolgen van de diergezondheidproblemen. Ter zitting is besproken dat dit in de bezwaarfase zal worden uitgewerkt, zodat verweerder bij de beslissing op bezwaar kan beoordelen of verzoekster voldoet aan artikel 23, zesde lid, van de Msw. In dit stadium ziet de voorzieningenrechter in de gezondheidsproblematiek geen reden voor het treffen van een voorlopige voorziening.
5. Voorts oordeelt de voorzieningenrechter dat onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 2 mei 2018 (ECLI:NL:CBB:2018;136) de verenigbaarheid van het fosfaatrecht met artikel 1 van het EP een besliscomponent vormt van verweerders besluitvorming en door hem in het lopende bezwaar dient te worden betrokken. De minister zal in dat verband moeten nagaan of de invoering van het stelsel van fosfaatrechten en strikte toepassing van de wettelijke knelgevallen in het individuele geval strijd oplevert met artikel 1 van het EP. Dat is het geval indien sprake is van een individuele disproportionele last.
5. Het College heeft in de maand september 2018 zittingscapaciteit gereserveerd voor de versnelde behandeling van enkele bodemzaken, opdat partijen zo snel mogelijk helderheid krijgen over de zich aandienende casusposities. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verzoekster, zoals zij vraagt, bij wege van voorlopige maatregel toe te staan om zich te gedragen alsof haar toegekende fosfaatrecht 12.240 kilogram is. Pas na afloop van 2018 zal blijken of verzoeksters fosfaatproductie blijft binnen de grenzen van het haar toegekende fosfaatrecht. De door verzoekster gevraagde voorlopige voorziening brengt daarin geen wijziging en zal, naar mag worden aangenomen, ruimschoots vóór het einde van het jaar haar werking hebben verloren. Het treffen van de gevraagde zo’n voorlopige voorziening biedt verzoekster niet de garantie (die zij zoekt) dat zij gevrijwaard zal zijn van vervolging als zij in 2018 meer mest produceert dan het primaire besluit haar toestaat.
6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.
w.g. R.C. Stam w.g. P.M. Beishuizen
Afschrift verzonden aan partijen op: