ECLI:NL:CBB:2018:256
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Verzoek om voorlopige voorziening inzake fosfaatrechten en diergezondheidsproblemen
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 juni 2018 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van de Maatschap [verzoekster] tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De verzoekster had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 3 januari 2018, waarin haar fosfaatrechten waren vastgesteld op 8.494 kilogram. De verzoekster verzocht om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat haar fosfaatrechten door diergezondheidsproblemen lager waren dan het vastgestelde bedrag.
Tijdens de zitting op 1 juni 2018 is besproken dat verzoekster niet voldoende had aangetoond welk deel van het tekort aan fosfaatrechten te wijten was aan de gezondheidsproblemen van haar dieren. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoekster in de bezwaarfase dit verder moest onderbouwen, zodat de minister bij de beslissing op bezwaar kon beoordelen of verzoekster voldeed aan de voorwaarden van de Meststoffenwet.
De voorzieningenrechter heeft ook overwogen dat de verenigbaarheid van het fosfaatrecht met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden een belangrijk aspect is dat door de minister in de bezwaarprocedure moet worden meegenomen. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat er geen dringende redenen waren om dit verzoek toe te wijzen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.