ECLI:NL:CBB:2018:253

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
18/576 en 18/816
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake fosfaatrechten in de landbouw

In deze zaak heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit op 13 januari 2018 het fosfaatrecht van de verzoeker vastgesteld op 3.717 kilogram. De verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een ontheffing. Op 1 mei 2018 heeft de verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij meende dat het niet tijdig beslissen op zijn verzoek om ontheffing hem in een nadelige positie bracht. Op 23 mei 2018 heeft de verzoeker een nieuw verzoek ingediend om extra fosfaatrechten, zodat hij zijn volledige productiecapaciteit kan benutten. De zitting vond plaats op 25 mei 2018, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De voorzieningenrechter overweegt dat op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een voorlopige voorziening kan worden getroffen indien onverwijlde spoed dat vereist. De verzoeker heeft aangegeven dat de toegekende fosfaatrechten niet toereikend zijn voor zijn bedrijf, wat zijn voortbestaan bedreigt. De voorzieningenrechter erkent dat de minister te laat heeft beslist op het verzoek om ontheffing, maar constateert dat er inmiddels een hoorzitting is gepland. Hierdoor is er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af, maar veroordeelt de minister tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de minister om de verenigbaarheid van het fosfaatrecht met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden te onderzoeken. De voorzieningenrechter concludeert dat het niet duidelijk is of de verzoeker recht heeft op extra fosfaatrechten, en wijst daarom de verzoeken af.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 18/576 en 18/816
16008
uitspraak van de voorzieningenrechter van 7 juni 2018 op de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. J.M.M. Kroon),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: A.H. Spriensma).

Procesverloop

Bij besluit van 13 januari 2018 heeft de minister op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van verzoeker vastgesteld op 3.717 kilogram.
Verzoeker heeft tegen dit besluit op 20 februari 2018 bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde fosfaatrechten en tevens verzocht om een ontheffing te verlenen. Op 1 mei 2018 is verzoeker opgekomen tegen het niet tijdig beslissen op het verzoek om ontheffing en heeft hij in verband daarmee verzocht om een voorlopige voorziening.
Op 23 mei 2018 heeft verzoeker een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening ingediend en verzocht verweerder te veroordelen hem 4.455 kg extra fosfaatrechten toe te kennen zodat verzoeker (voorlopig) zijn volledige productiecapaciteit kan benutten.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 mei 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij het College bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1
Ingevolge artikel 21b van de Msw is het een landbouwer verboden op zijn bedrijf in een kalenderjaar meer dierlijke meststoffen met melkvee, uitgedrukt in kilogrammen fosfaat, te produceren dan het op het bedrijf rustende fosfaatrecht. Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt verweerder het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de productie van dierlijke meststoffen door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
2.2
In 2013 startte verzoeker met uitbreiding van zijn melkveebedrijf en eind 2013 gaf hij opdracht voor de bouw van een nieuwe stal. Hij verkreeg vergunning voor het houden van maximaal 209 melkkoeien, mits hij specifieke milieumaatregelen zou treffen. Door perikelen rond de vergunningverlening vertraagde de bouw en is de stal pas medio juli 2015 afgebouwd. Hij heeft 8.172 kg fosfaatrecht nodig om 209 melkkoeien te houden. De toegekende fosfaatrechten zijn niet toereikend om voldoende opbrengsten genereren en dat bedreigt het voortbestaan van het bedrijf. Het kopen van fosfaatrechten wordt door de bank niet gefinancierd. De wettelijke knelgevallenregeling lijkt geen uitkomst te bieden. Er is geen fair balance in de zin van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP).
3. Verweerder erkent dat hij vóór 17 april 2018 had moeten beslissen op het verzoek om ontheffing. Inmiddels is, met instemming van verzoeker, een hoorzitting gepland op 15 juni 2018, waarna een besluit zal worden genomen omtrent de door verzoeker gewenste verhoging van zijn fosfaatrechten, al dan niet middels een ontheffing. Voor het treffen van een voorziening gericht op spoedige besluitvorming bestaat daarom geen aanleiding meer. De voorzieningenrechter zal verweerder wel veroordelen tot vergoeding van de in verband hiermee gemaakte proceskosten en stelt deze vast op € 250,50 (te weten 1 punt voor het indienen het verzoekschrift, met een waarde van € 501,- en een wegingsfactor van 0,5).
4.1
De verenigbaarheid van het fosfaatrecht met artikel 1 van het EP vormt een besliscomponent van verweerders besluitvorming en moet verweerder in het lopende bezwaar betrekken (zie ook: uitspraak van 2 mei 2018, ECLI:NL:CBB:2018:136). Verweerder zal in dat verband moeten nagaan of de invoering van het stelsel van fosfaatrechten en strikte toepassing van de wettelijke knelgevallen in het individuele geval strijd oplevert met artikel 1 van het EP. Dat is het geval indien er sprake is van een individuele disproportionele last.
4.2
Het College heeft in de maand september 2018 zittingscapaciteit gereserveerd voor de versnelde behandeling van enkele bodemzaken, opdat partijen zo snel mogelijk helderheid krijgen over de zich aandienende casusposities. De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om verweerder, zoals verzoeker vraagt, op te dragen verzoeker in het bezit te stellen van extra fosfaatrechten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is namelijk niet aanstonds duidelijk dat appellant meer fosfaatrechten toekomen dan verweerder hem heeft toegekend.
5. De voorzieningenrechter wijst de verzoeken af.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
- draagt verweerder op € 170,- aan griffierecht aan verzoeker te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 250,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.
w.g. R.C. Stam w.g. A.G.J. van Ouwerkerk
Afschrift verzonden aan partijen op: