Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
Uitspraak van de meervoudige kamer van 15 mei 2018 op het hoger beroep van:
[naam 1] , te [plaats] , appellant
[naam 2] (betrokkene).
Procesverloop in hoger beroep
3 maart 2017, met nummer 16/1239 Wtra AK (ECLI:NL:TACAKN:2017:16).
Grondslag van het geschil
Uitspraak van de accountantskamer
12 november 2014 (ECLI:NL:RBAMS:2014:7405) (niet gepubliceerd) geobstrueerd;
[naam 7] waarvan betrokkene wist dat die onjuistheden bevatte en dat deze bestemd was om ingebracht te worden in een gerechtelijke procedure, en zonder daarin te vermelden dat hij niet onafhankelijk stond ten opzichte van [naam 7] .
Beoordeling van het geschil in hoger beroep
23 augustus 2016 – niet aan het vonnis van 12 november 2014 heeft voldaan, terwijl de gang van zaken tijdens die zitting en in ieder geval de uitspraak van het College hem ertoe had moeten brengen alsnog uit eigen beweging en met bekwame spoed het vonnis na te komen. Betrokkene bleef echter volharden in zijn houding van obstructie en nalatigheid, wat volgens appellant in termen van het ne bis in idem beginsel als een nieuw feit kwalificeert. De kern van klachtonderdeel b is niet dat betrokkene het verwijt treft dat hij in de periode voorafgaand aan de eerste reeks van klachten de nakoming van bedoeld vonnis obstrueerde, maar dat hij dit wederom is blijven doen nadat het College hem daarover in niet mis te verstane bewoordingen op de vingers had getikt.
13 januari 2016 bewust traineert. Het College acht aannemelijk dat een ten laste van [naam 8] / appellant onder [naam 3] en betrokkene gelegd derdenbeslag eraan in de weg staat dit vonnis volledig na te komen. Overigens betekent de aard van het beslag dat appellant hiervan moet hebben geweten. Van obstructie is naar het oordeel van het College geen sprake.
3 oktober 2014, zonder meer had moeten nalaten nog enige waarde aan de door hem afgegeven inbrengverklaring te hechten, ook omdat hij wist dat zijn e-mailbericht meteen in een civiele procedure zou worden ingebracht. Appellant stelt dat betrokkene bovendien heeft verzwegen dat hij ook accountant was van [naam 9] (en daar een andere waarde hanteerde) en dat hij feiten naar voren heeft gebracht die hij niet zelf heeft kunnen vaststellen en die onjuist zijn. Ook heeft betrokkene bij zijn kritiek op het rapport van [naam 10] niet vermeld dat hij eerder met de concept-bevindingen van [naam 10] had ingestemd. Appellant is van mening dat de accountantskamer in de bestreden uitspraak het belang miskent van deze – in de woorden van appellant – “verklaring” van betrokkene als voormalig huisaccountant voor het oordeel van de rechtbank Midden-Nederland in de uitspraak van (eveneens) 13 januari 2016. In dat vonnis kwam de rechtbank met een analyse waaruit volgt dat zij het rapport van [naam 10] niet als basis voor haar beslissing kon hanteren, maar het vorenstaande was niet bij de rechtbank bekend. Volgens appellant werd ook ter zitting door de rechtbank evident gewicht toegekend aan het oordeel en een schriftelijke verklaring van betrokkene. Dat betrokkene op dat moment een zware tuchtrechtelijke maatregel boven het hoofd hing bleef daarbij buiten beeld. De zitting van de accountantskamer op 3 oktober 2014 had voor betrokkene aanleiding moeten zijn de werkelijke gang van zaken rond de overname van [naam 4] in 2010 te beschrijven, maar desgevraagd weigerde hij dit. Het spreekt volgens appellant voor zich dat de rechtbank dan tot een ander oordeel zou zijn gekomen. De uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland is vervolgens door [naam 7] en [naam 9] gebruikt om op 17 maart 2016 (wederom) het faillissement van [naam 8] aan te vragen. Het feit dat betrokkene er alles aan deed om te voorkomen dat appellant alle relevante informatie aangaande de wetenschap en betrokkenheid van [naam 7] bij de malversaties in handen zou krijgen en bovendien in plaats van naar waarheid te verklaren een verklaring heeft afgelegd waarmee de rechtbank op het verkeerde been is gezet, heeft ertoe geleid dat de notariële akte van de exit-transactie en daarmee de executoriale titel van [naam 7] jegens [naam 8] onaangetast is gebleven. Die titel vormde op zijn beurt weer de grondslag voor de faillissementsaanvraag, waarbij ook betrokkene actief betrokken was. Appellant is van mening dat de accountantskamer heeft miskend dat betrokkene met [naam 7] heeft samengespannen. Uit het in overweging 4.10 van de bestreden uitspraak genoemde telefonische gesprek van betrokkene met de gemachtigde van appellant, waarin betrokkene mede namens [naam 7] probeerde om vlak voor de zitting over het faillissementsverzoek tot een deal te komen, blijkt dat de ontkenning van betrokkene van de samenwerking met [naam 7] tegen beter weten in is. Die samenwerking blijkt volgens appellant ook al bij de poging om met het rapport van [naam 11] van [naam 12] B.V. in rechte te betogen dat de inbrengverklaring van betrokkene juist was. Bij uitspraak van 28 oktober 2016 (ECLI:NL:TACAKN:2016:105) heeft de accountantskamer aan [naam 11] wegens, kort gezegd, de aanvaarding en wijze van uitvoering van de opdracht de maatregel van berisping opgelegd. In de eerste klachtprocedure heeft betrokkene geprobeerd het College met dit rapport op het verkeerde been te zetten.
13 januari 2016 van de rechtbank Midden-Nederland (zaaknummer C/16/353565). Uit het, overigens zeer uitvoerige, vonnis blijkt nergens dat dit e-mailbericht van 13 oktober 2014 in de procedure is ingebracht, laat staan dat er enige aanwijzing is dat de rechtbank door de inhoud daarvan op het verkeerde been zou zijn gezet. In de context van de analyse van het rapport van [naam 10] worden betrokkene en zijn e-mailbericht niet genoemd. Het College onderschrijft het oordeel van de accountantskamer dat de uitspraak van de accountantskamer in de eerdere klachtzaak over de door betrokkene afgegeven inbrengverklaring betrokkene, die daartegen hoger beroep had ingesteld, er niet meteen toe hoefde te bewegen deze verklaring in te trekken. Voorts is het College van oordeel dat appellant ook in hoger beroep niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene heeft samengespannen met [naam 7] .