In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 29 mei 2018, betreft de zaak de toewijzing van betalingsrechten aan Notarispraktijk [appellante] B.V. door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit van 14 april 2016 kende aan appellante 0,63 betalingsrechten toe op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Echter, in het bestreden besluit van 11 oktober 2016 werd dit aantal verlaagd naar 0,34 betalingsrechten, wat leidde tot beroep van appellante. Het wijzigingsbesluit van 24 november 2017 verhoogde het aantal opnieuw naar 2,22 betalingsrechten, maar de subsidiabiliteit van de opgegeven percelen bleef ter discussie staan.
De appellante stelde dat de percelen, waaronder hoogstamboomgaarden en percelen met bos- en haagplanten, agrarisch waren gebruikt en dus subsidiabel. Het College oordeelde dat de minister onvoldoende onderzoek had gedaan naar de subsidiabiliteit van de percelen, met name de percelen 6, 12 en 13. De minister had niet aangetoond dat er geen sprake was van een reguliere oogst op de hoogstamboomgaarden en had onvoldoende rekening gehouden met de door appellante opgegeven gebruiksdoelen van de percelen.
Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en het wijzigingsbesluit, en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.002,-.