In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 april 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een pluimveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de ruiming van pluimvee op het bedrijf van appellant na de vaststelling van Aviaire Influenza in een van zijn productie-eenheden. Appellant, die zowel een vrije uitloopstal als een biologische stal exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister om al het aanwezige pluimvee als verdacht aan te merken en te ruimen. De minister had eerder maatregelen opgelegd na een onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, waaruit bleek dat in de vrije uitloopstal het Aviaire Influenza virus was aangetoond. Appellant betoogde dat de stallen als afzonderlijke bedrijven moeten worden beschouwd en dat de ruiming van de biologische stal disproportioneel was, aangezien daar geen besmetting was vastgesteld.
Het College heeft de argumenten van appellant niet gevolgd en geoordeeld dat de minister terecht heeft besloten tot ruiming van het pluimvee in de biologische stal. Het College stelde vast dat er contact mogelijk was tussen de dieren uit beide stallen, wat het risico op besmetting aanzienlijk maakte. De minister had op basis van een risicoanalyse en het beleid dat is vastgelegd in het Beleidsdraaiboek, de maatregel genomen om alle dieren te doden. Het College benadrukte dat de bescherming van de volksgezondheid en de bestrijding van de verspreiding van het virus voorop staan. De beroepsgronden van appellant werden verworpen, en het beroep werd ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 25 april 2018.