ECLI:NL:CBB:2018:205

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
17/19
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitbetaling betalingsrechten en vergroeningsbetaling wegens te late indiening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 22 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellant had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2016, maar deze aanvraag werd door de minister afgewezen omdat deze te laat was ingediend. De aanvraag was op 31 juli 2016 ontvangen, terwijl de deadline voor indiening op 13 juni 2016 lag. De appellant voerde aan dat hij de Gecombineerde opgave 2016 tijdig had ingevuld op 10 mei 2016, maar dat deze niet elektronisch was ondertekend en verzonden vanwege het ontbreken van een TAN-code. Hij stelde dat er mogelijk een storing was opgetreden waardoor de aanvraag niet op tijd was ontvangen door de minister.

Tijdens de zitting op 5 april 2018 was de appellant niet aanwezig, maar zijn gemachtigde was wel aanwezig. De minister heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat de aanvraag niet op 10 mei 2016 was ontvangen, wat werd bevestigd door het ontbreken van een ontvangstbevestiging. Het College overwoog dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om de aanvraag tijdig in te dienen en dat de aanvraag pas op 31 juli 2016 was ontvangen. Het College concludeerde dat de minister de aanvraag terecht had afgewezen en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, aangezien hiervoor geen aanleiding bestond.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/19
5111

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen

[appellant] , te [woonplaats] , appellant

(gemachtigde: ing. A.M.C.M. Crasborn),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder(gemachtigde: mr. P. Helvoort-Noorloos en mr. N.M. Brok).

Procesverloop

Bij besluit van 23 september 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2016 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) afgewezen.
Bij besluit van 25 november 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 april 2018. Appellant is, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de aanvraag van appellant om uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2016 op 31 juli 2016 ontvangen. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat deze na 13 juni 2016 is ontvangen en daarom te laat is ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit besluit gehandhaafd.
2 Appellant heeft in beroep, onder verwijzing naar hetgeen hij in bezwaar naar voren heeft gebracht, aangevoerd dat hij de Gecombineerde opgave 2016 tijdig heeft ingevuld op 10 mei 2016. De aanvraag is alleen niet direct elektronisch ondertekend en verzonden vanwege het ontbreken van een TAN-code. Uit het eigen registratiesysteem van (het kantoor van) zijn gemachtigde blijkt dat dit later op die dag alsnog is gedaan, aldus appellant. Andere omstandigheden, zoals een mogelijke storing, zijn volgens appellant wellicht de oorzaak dat de aanvraag niet door verweerder op 10 mei 2016 is ontvangen. Dit komt evenwel niet voor zijn rekening. Te meer, nu hij eerst op 22 juli 2016 door verweerder op de hoogte is gesteld dat de Gecombineerde opgave 2016 (nog) niet was ingediend, terwijl de termijn voor het indienen daarvan eindigde op 13 juni 2016.
3.1
Het College overweegt als volgt.
3.2
Het is de verantwoordelijkheid van appellant, als aanvrager van de uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling, om zijn aanvraag tijdig in te dienen (zie de uitspraken van het College van 8 juli 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BJ2568 en van 16 december 2015, ECLI:NL:CBB:2015:421). Een aanvraag als de onderhavige is slechts tijdig ingediend indien zij vóór de afloop van de termijn door de bevoegde instantie is ontvangen (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 november 2004, Maatschap Toeters en M.C. Verberk, C-171/03, ECLI:EU:C:2004:714, punt 45).
Verweerder heeft uiteengezet dat hij de door appellant op 10 mei 2016 digitaal ingevulde Gecombineerde opgave 2016 niet op die datum heeft ontvangen, hetgeen wordt bevestigd door het feit dat het elektronisch systeem op 10 mei 2016 geen ontvangstbevestiging heeft verzonden. Verweerder leidt hieruit af dat appellant en zijn gemachtigde de digitale aanvraag weliswaar op 10 mei 2016 hebben ingevuld, maar (nog) niet met een TAN-code hebben ondertekend en dat er dus ook geen digitale verzending van die aanvraag naar verweerder heeft plaatsgevonden. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet het College geen grond hierover anders te oordelen. Dat de door appellant digitaal ingevulde aanvraag in het administratiesysteem van zijn gemachtigde staat vermeld als verzonden op 10 mei 2016, betekent niet dat de digitale aanvraag ook daadwerkelijk is verstuurd naar en ontvangen door verweerder. Voorts is van belang dat appellant geen ontvangstbevestiging heeft ontvangen van de betreffende opgave, terwijl deze normaal gesproken op de dag van de indiening automatisch wordt verstuurd. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat uit onderzoek is gebleken dat zich op 10 mei 2016 geen storingen of fouten in het systeem hebben voorgedaan. Appellant heeft het tegendeel niet aannemelijk gemaakt.
3.3
Het vorenstaande betekent dat verweerder de aanvraag van appellant om uitbetaling van de basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2016 terecht heeft afgewezen, nu verweerder de aanvraag van appellant pas op 31 juli 2016 heeft ontvangen.
4 Het beroep is ongegrond.
5 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Hagen, in aanwezigheid van mr. C.E.C.M. van Roosmalen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
w.g. J.A. Hagen w.g. C.E.C.M. van Roosmalen