ECLI:NL:CBB:2015:421

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
16 december 2015
Publicatiedatum
31 december 2015
Zaaknummer
15/164
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bedrijfstoeslag aanvraag op basis van te late indiening volgens de Regeling GLB-inkomenssteun 2006

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 16 december 2015 uitspraak gedaan in het geschil tussen een appellant en de staatssecretaris van Economische Zaken. De appellant had een aanvraag ingediend voor uitbetaling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 op basis van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006. Het primaire besluit van 21 november 2014 wees deze aanvraag af, omdat deze te laat zou zijn ingediend. Het bestreden besluit van 13 februari 2015 verklaarde het bezwaar van de appellant ongegrond. De appellant stelde dat hij de aanvraag tijdig had verzonden en voerde aan dat een fout bij de postbezorging de oorzaak was van de afwijzing.

De staatssecretaris stelde echter dat de aanvraag pas op 17 november 2014 was ontvangen, wat na de deadline van 9 juni 2014 was. Het College overwoog dat het de verantwoordelijkheid van de appellant was om de aanvraag tijdig in te dienen. De door de appellant overgelegde kopie van de aanvraag met een datum van 15 april 2014 was niet voldoende om aan te tonen dat de aanvraag eerder was ontvangen dan de gestelde deadline. Het College concludeerde dat de aanvraag te laat was ingediend en dat de afwijzing door de staatssecretaris terecht was.

Het beroep van de appellant werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor aanvragers om zich aan de deadlines te houden en de gevolgen van te late indiening van aanvragen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/164
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 december 2015 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellant,

en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigden: mr. M.A.G. van Leeuwen en mr. C. Cromheecke).

Procesverloop

Bij besluit van 21 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellant om uitbetaling van de bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) afgewezen.
Bij besluit van 13 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 december 2015.
Appellant is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Verordening (EG) nr. 1122/2009 van de Commissie van 30 november 2009 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem in het kader van de bij die verordening ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers en ter uitvoering van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad wat betreft de randvoorwaarden in het kader van de steunregeling voor de wijnsector (Verordening 1122/2009) luidt, voor zover en ten tijde hier van belang:
“Artikel 11
Uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag
(…)
2. De verzamelaanvraag wordt ingediend uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum, die niet later is dan 15 mei. Estland, Letland, Litouwen, Finland en Zweden mogen echter een latere datum vaststellen, die niet later is dan 15 juni.
(…)
Artikel 23
Te late indiening
1. (…)
Wordt de aanvraag meer dan 25 kalenderdagen te laat ingediend, dan wordt deze afgewezen.
(…)”
2. Appellant stelt dat hij de aanvraag bedrijfstoeslag voor het jaar 2014 tijdig heeft verzonden, ten bewijze waarvan hij heeft gewezen op de door hem ingevulde kopie van de aanvraag gedateerd op 15 april 2014. Eerst nadat verweerder hem op 23 oktober 2014 heeft gebeld ten aanzien van het ontbreken van de Gecombineerde opgave 2014, was het appellant duidelijk dat verweerder de aanvraag niet had ontvangen. Appellant heeft hierna alsnog de kopie van de eerder door hem verstuurde Gecombineerde opgave 2014 naar verweerder verzonden. Appellant voert aan dat hij, door het afwijzen van zijn bedrijfstoeslag wegens te late indiening van zijn aanvraag, de dupe wordt van een fout bij de bezorging van de post.
3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag van appellant pas op
17 november 2014 door hem is ontvangen en dat die aanvraag te laat, want na 9 juni 2014 is ingediend. Als een opgave wordt ontvangen na 9 juni dan is verweerder op grond van artikel 11, tweede lid, en artikel 22 en 23 van Verordening 1122/2009 gehouden de aanvraag bedrijfstoeslag af te wijzen en kunnen er geen toeslagrechten uitbetaald worden. Om die reden heeft verweerder de aanvraag van appellant bij het primaire besluit afgewezen, welk besluit verweerder bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
4. Het College overweegt als volgt. Het is de verantwoordelijkheid van appellant, als aanvrager van de bedrijfstoeslag, om zijn aanvraag tijdig in te dienen (zie de uitspraak van het College van 8 juli 2009, ECLI:NL:CBB:2009:BJ2568). Een aanvraag als de onderhavige is slechts tijdig ingediend indien zij vóór de afloop van de termijn door de bevoegde instantie is ontvangen (zie het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 11 november 2004, Maatschap Toeters en M.C. Verberk, C-171/03, ECLI:EU:C:2004:714, punt 45). Verweerder heeft uiteengezet dat hij de aanvraag van appellant pas op 17 november 2014 heeft ontvangen. Met de door appellant overgelegde kopie van de aanvraag met daarop vermeld de datum 15 april 2014, heeft appellant niet aannemelijk gemaakt dat verweerder de aanvraag eerder dan 9 juni 2014 heeft ontvangen. Bij deze stand van zaken gaat het College ervan uit dat de aanvraag na 9 juni 2014 en dus te laat is ingediend. Verweerder heeft de aanvraag dus terecht afgewezen op grond van artikel 23 van Verordening 1122/2009.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. W.M.J.A. Duret, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 december 2015.
w.g. A. Venekamp w.g. W.M.J.A. Duret