ECLI:NL:CBB:2018:203

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
25 mei 2018
Zaaknummer
12/205
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Korting op bedrijfstoeslag 2010 wegens onjuiste opgave van oppervlakte

In deze zaak heeft appellante, een agrariër, beroep ingesteld tegen de beslissing van de staatssecretaris van Economische Zaken, die een korting op de bedrijfstoeslag voor het jaar 2010 had opgelegd. De korting was gebaseerd op een onjuiste opgave van de oppervlakte van gewaspercelen door appellante. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft de zaak behandeld, waarbij het procesverloop zich over meerdere jaren uitstrekte. De staatssecretaris had in eerdere besluiten de bedrijfstoeslag vastgesteld en gedeeltelijk herzien, maar appellante was het niet eens met de toegepaste korting.

Tijdens de zittingen is gebleken dat appellante 44 gewaspercelen had opgegeven met een totale oppervlakte van 83,26 hectare. De staatssecretaris had echter vastgesteld dat de subsidiabele oppervlakte lager was, wat leidde tot de korting. Het College heeft overwogen dat appellante niet kon aantonen dat zij geen schuld had aan de onjuiste opgave, aangezien zij op de hoogte was van de richtlijnen en informatie die door de staatssecretaris waren verstrekt. De informatie over de slotenmarge was duidelijk en appellante had de mogelijkheid om haar gegevens te controleren en aan te passen.

Het College heeft uiteindelijk geoordeeld dat het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond was en dat het beroep tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk werd verklaard. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, aangezien de staatssecretaris al een vergoeding had toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 12/205
5101

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2018 in de zaak tussen

[naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: H. Rietveld)
en

de staatssecretaris van Economische Zaken, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Star).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2011 (het primaire besluit) heeft verweerder de bedrijfstoeslag van appellante voor het jaar 2010 op grond van de Regeling GLB-inkomenssteun 2006 (de Regeling) vastgesteld.
Bij besluit van 28 december 2011 heeft verweerder het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit deels herroepen (bestreden besluit I).
Appellante heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 februari 2013. Voor partijen zijn daarbij hun gemachtigden verschenen.
Het College heeft het onderzoek ter zitting van 13 februari 2013 geschorst ten einde verweerder in de gelegenheid te stellen luchtfoto’s over te leggen die zijn gebruikt voor de vaststelling van de subsidiabele oppervlaktes.
Bij brief van 13 maart 2013 heeft verweerder kaartmateriaal aan het College toegezonden.
Appellante heeft hierop bij brief van 26 maart 2013 gereageerd.
Op 24 september 2014 heeft het nadere onderzoek ter zitting plaatsgevonden. De standpunten van partijen zijn hierbij toegelicht door hun gemachtigden.
Het College heeft het onderzoek ter zitting van 24 september 2014 geschorst teneinde partijen in de gelegenheid te stellen de metingen van de percelen met elkaar te vergelijken en te berichten of en zo ja op welke punten nog verschil van inzicht bestaat over de grootte van de percelen en de subsidiabele oppervlakte.
Bij besluit van 9 januari 2015 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I herzien.
Bij brief, ingekomen bij het College op 29 januari 2015, heeft appellante gereageerd op bestreden besluit II.
Bij brief van 20 februari 2015 heeft verweerder bericht in te stemmen met de door appellante verzochte vergoeding van de proceskosten en de kosten voor de door appellante ingebrachte GPS-meting.
Bij brief van 3 maart 2015 heeft appellante meegedeeld dat enkel nog in geschil is de door verweerder toegepaste korting. In verband daarmee handhaaft zij het beroep.
Geen van de partijen heeft, nadat zij zijn gewezen op hun recht op een nadere zitting te worden gehoord, binnen de daartoe door het College gestelde termijn van twee weken, verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht. Daarop heeft het College bepaald dat het nadere onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Appellante heeft verzocht om uitbetaling van haar toeslagrechten over het jaar 2010 en heeft daartoe 44 gewaspercelen met een oppervlakte van 77,75 en een slotenmarge van 5,51 opgegeven. De totale voor uitbetaling opgegeven oppervlakte bedraagt derhalve 83,26 hectare.
2. Bij het bestreden besluit I heeft verweerder aan de hand van een herbeoordeling van de oppervlakte de subsidiabele oppervlakte van de opgegeven percelen en de bedrijfstoeslag voor 2010 nader vastgesteld. Gelet op het verschil tussen de door appellante opgegeven oppervlakte en de vastgestelde oppervlakte is een korting toegepast op de bedrijfstoeslag.
3. Bij het bestreden besluit II heeft verweerder bestreden besluit I vervangen. Hierbij is de subsidiabele oppervlakte van de opgegeven percelen en de bedrijfstoeslag voor 2010 nogmaals nader vastgesteld, waarbij wederom een korting is toegepast. Van rechtswege is het beroep mede gericht tegen het bestreden besluit II.
4. Van een belang bij het nog krijgen van een oordeel over het bestreden besluit I is niet gebleken. Het College zal het beroep daarom in zoverre niet ontvankelijk verklaren.
5. Appellante is het uitsluitend niet eens met de bij het bestreden besluit II opgelegde korting. Op grond van artikel 58 van Verordening (EG) nr. 1122/2009 (niet artikel 57 zoals verweerder abusievelijk in het besluit heeft vermeld) is verweerder echter gehouden een korting toe te passen door de steun te berekenen op basis van de geconstateerde oppervlakte verminderd met tweemaal het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte, aangezien dat verschil meer dan 3 % maar minder dan 20 % bedraagt. Vast staat dat van een verschil van 7,02% tussen de opgegeven oppervlakte en de, niet langer in geschil zijnde, geconstateerde oppervlakte sprake is. Ingevolge artikel 73 van Verordening (EG) nr. 1122/2209 blijft de korting achterwege als appellante bewijst dat haar geen schuld treft. Een deel van de afwijking is veroorzaakt doordat appellante een te grote slotenmarge heeft opgegeven. Met verweerder is het College van oordeel dat niet kan worden staande gehouden dat appellante geen schuld treft voor het aanleveren van onjuiste gegevens. Verweerder heeft immers aan landbouwers informatie verstrekt omtrent de wijze waarop de slotenmarge moest worden toegepast. Deze informatie bestond uit een folder die vanaf 31 maart 2010 was te raadplegen en een toelichting bij de Gecombineerde Opgave 2010. Naar het oordeel van het College is de daar gegeven informatie duidelijk. Appellante was om die reden in staat om de omvang van de slotenmarge per perceel zelf vast te stellen en de aldus berekende slotenmarge op te geven in de Gecombineerde Opgave 2010. Vervolgens wijst het College op de zogenaamde ebopbrief van 30 september 2010 over het bijstellen van de opgegeven oppervlakte. Appellante kon uit deze brief afleiden dat de oppervlakten volgens de AAN-laag – waaronder de slotenmarge – die in 2010 nog steeds werd geactualiseerd, konden zijn gewijzigd en dat haar aanvraag dus in zoverre onjuist kon zijn. Appellante heeft bovendien zelf toegegeven dat zij door onder meer een herkaveling moeite had met het inschatten van de beteelbare oppervlakte. De brief van 30 september 2010 was uitdrukkelijk bedoeld om appellante in de gelegenheid te stellen haar perceelgegevens en de opgegeven slotenmarges te controleren en zo nodig naar beneden bij te stellen (voor 15 oktober 2010) ten einde een korting op de uitbetaling van de bedrijfstoeslag te voorkomen. Dit is ook duidelijk in de desbetreffende brief vermeld. Appellante treft in zoverre schuld dat zij er desondanks voor heeft gekozen geen nadere stappen te zetten naar aanleiding van deze brief. Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van het College niet worden gezegd dat appellante er in is geslaagd om aannemelijk te maken dat haar geen schuld treft.
Verweerder wijst er voorts terecht op dat dit onverlet laat dat in bezwaar de geconstateerde oppervlakte is aangepast. Appellante had zich niet hoeven conformeren aan de bij het besluit van 5 juli 2011 vastgestelde oppervlakte, maar had wel de aangevraagde oppervlakte kunnen verlagen om de korting te voorkomen.
6. Het beroep gericht tegen het bestreden besluit II is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, gelet op de door verweerder reeds toegekende vergoeding.

Beslissing

Het College verklaart:
- het beroep gericht tegen het bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- het beroep gericht tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Stuldreher, in aanwezigheid van mr. A.G.J. van
Ouwerkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 mei 2018.
w.g. S.C. Stuldreher w.g. A.G.J. van Ouwerkerk