In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur (appellant) en de burgemeester en wethouders van Amsterdam (verweerders). De zaak betreft de intrekking van de taxivergunning van de appellant, die door verweerders is ingetrokken omdat hij op 9 maart 2016 zonder geldige vergunning taxivervoer op de opstapmarkt zou hebben aangeboden. Verweerders hebben de vergunning van appellant ingetrokken per 27 januari 2017, na een rapport van een politieagent die het rijgedrag van appellant observeerde. Appellant heeft echter betwist dat hij op de genoemde datum taxivervoer op de opstapmarkt aanbood en stelde dat hij enkel op weg naar huis was zonder een daklicht aan te hebben.
Het College heeft overwogen dat het aan verweerders is om het bewijs te leveren van de feiten die ten grondslag liggen aan de intrekking van de vergunning. Het College concludeert dat verweerders niet zijn geslaagd in het leveren van dit bewijs. Het rapport van de politieagent biedt onvoldoende basis om te concluderen dat appellant daadwerkelijk taxivervoer op de opstapmarkt aanbood. Het College heeft daarom het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens zijn verweerders veroordeeld in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 1002,--.
De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing van het College vervangt het vernietigde besluit van de verweerders. De kosten voor het griffierecht van € 168,-- dienen door verweerders aan appellant te worden vergoed.