ECLI:NL:CBB:2018:180

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 mei 2018
Publicatiedatum
16 mei 2018
Zaaknummer
17/1177
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van taxivergunning wegens aanbieden taxivervoer op opstapmarkt zonder geldige vergunning

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur (appellant) en de burgemeester en wethouders van Amsterdam (verweerders). De zaak betreft de intrekking van de taxivergunning van de appellant, die door verweerders is ingetrokken omdat hij op 9 maart 2016 zonder geldige vergunning taxivervoer op de opstapmarkt zou hebben aangeboden. Verweerders hebben de vergunning van appellant ingetrokken per 27 januari 2017, na een rapport van een politieagent die het rijgedrag van appellant observeerde. Appellant heeft echter betwist dat hij op de genoemde datum taxivervoer op de opstapmarkt aanbood en stelde dat hij enkel op weg naar huis was zonder een daklicht aan te hebben.

Het College heeft overwogen dat het aan verweerders is om het bewijs te leveren van de feiten die ten grondslag liggen aan de intrekking van de vergunning. Het College concludeert dat verweerders niet zijn geslaagd in het leveren van dit bewijs. Het rapport van de politieagent biedt onvoldoende basis om te concluderen dat appellant daadwerkelijk taxivervoer op de opstapmarkt aanbood. Het College heeft daarom het beroep van appellant gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens zijn verweerders veroordeeld in de proceskosten van appellant, vastgesteld op € 1002,--.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en de beslissing van het College vervangt het vernietigde besluit van de verweerders. De kosten voor het griffierecht van € 168,-- dienen door verweerders aan appellant te worden vergoed.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 17/1177
14914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 mei 2018 in de zaak tussen

[appellant] , te [woonplaats] , appellant

(gemachtigde: mr. drs. O.O. van der Lee),
en

burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerders,

(gemachtigde: mr. M. Pieters).

Procesverloop

Bij besluit van 26 januari 2017 (het primaire besluit) hebben verweerders de vergunning van appellant voor taxivervoer op de Amsterdamse opstapmarkt (taxivergunning) ingetrokken per 27 januari 2017.
Bij besluit van 8 juni 2017 (het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerders hebben een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Appellant is werkzaam als taxichauffeur. Op 29 februari 2016 heeft de politie wegens een verkeersovertreding zijn lijnbusbaanontheffing ingenomen.
1.2
Op 9 maart 2016 reed appellant omstreeks 22:10 uur met zijn taxi door de Warmoesstraat in Amsterdam. Dit werd waargenomen door [naam] , die een rapport van bevindingen heeft opgesteld, voor zover van belang:
“Ik zag (..) dat de chauffeur met zijn voertuig stil wilde gaan staan. Ik zag dat doordat hij zijn stuur naar rechts deed en zijn auto in een nisje wilde zetten op de Warmoesstraat hoek Papenbrugsteeg. Ik zag dat de chauffeur remde doordat zijn remlichten opgloeiden. Kennelijk zag hij ons waardoor hij meteen doorreed. Ik heb het voertuig staande gehouden op de Prins Hendrikkade.”
2.1
Verweerders hebben de taxivergunning van appellant ingetrokken omdat hij op
9 maart 2016 zonder (geldige) vergunning taxivervoer op de opstapmarkt heeft aangeboden. [naam] herkende het rijgedrag van appellant als kenmerkend voor taxichauffeurs die klanten werven op de opstapmarkt. Dat is volgens verweerder voldoende bewijs dat appellant op de opstapmarkt vervoer aanbood tijdens schorsing van zijn lijnbusbaanontheffing. De vermelding in het bezwaarschrift dat “er niet is geconstateerd dat sprake was van een daklicht dat aanstond”, ziet verweerder als erkenning dat de taxi een (gedoofd) daklicht voerde.
2.2
Appellant betwist dat hij op 9 maart 2016 in de Warmoesstraat taxivervoer op de opstapmarkt aanbood. Hij reed toen uitsluitend belwerk, voerde op dat moment geen daklicht en was op weg naar huis.
3.1
Artikel 3.3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Taxiverordening Amsterdam 2012 (Taxiverordening), gelezen in samenhang met artikel 1, vierde lid, aanhef en onder e, van het Besluit Nadere regels eisen chauffeurs, geeft verweerders de bevoegdheid om de taxivergunning van de chauffeur die niet beschikt over de benodigde geldige vergunningen om taxivervoer aan te mogen bieden in te trekken.
3.2
Artikel 1.1 van de Taxiverordening definieert het aanbieden van taxivervoer, voor zover van belang, als het zich met de auto waarmee taxivervoer wordt verricht, op de openbare weg bevinden met het kennelijke doel consumenten te werven ten behoeve van taxivervoer, daaronder mede begrepen de situatie dat naar oordeel van het college niet aannemelijk kan worden gemaakt dat sprake is van taxivervoer op de bel- of contractmarkt (ook wel genoemd de opstapmarkt).
4.1
Het College stelt voorop dat het aan verweerders is om het bewijs te leveren van de feiten die zij ten grondslag leggen aan de ambtshalve, voor appellant belastende, intrekking van de taxivergunning.
4.2
Verweerders zijn niet geslaagd in het leveren van het bewijs dat appellant op
9 maart 2016 taxivervoer in de Warmoesstraat aanbood op de opstapmarkt. Uit het rapport van [naam] valt over de feiten enkel af te leiden dat appellant met zijn auto door de Warmoesstraat reed en afremde bij de hoek Warmoesstraat/Papenbrugsteeg. Het rapport vermeldt niet dat de taxi van appellant een daklicht voerde, en de tekst van het bezwaarschrift weerspreekt, anders dan verweerder meent, niet de latere bewering van appellant dat zijn taxi ten tijde van belang in het geheel geen daklichtinstallatie voerde.
5. Het College zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Nu het bewijs ontbreekt van de door verweerders aan appellant verweten gedraging, is aan één van de materiële toepassingsvoorwaarden voor de intrekking van de taxivergunning niet voldaan. Het College ziet daarin aanleiding om het primaire besluit te herroepen en te bepalen dat zijn uitspraak in de plaats komt van het bestreden besluit.
6. Het College zal verweerder veroordelen in de door appellant gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1002,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 501,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerders op het griffierecht van € 168,-- aan appellant te vergoeden;
- veroordeelt verweerders in de proceskosten tot een bedrag van € 1002,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. S. van Noordt, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 mei 2018.
w.g. R.C. Stam w.g. S. van Noordt