In deze zaak heeft het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 1 mei 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante had bezwaar gemaakt tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar verzoek om uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetalingen voor het jaar 2016. De minister had het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij stelde dat de gronden van bezwaar niet op de juiste wijze waren ingediend. Appellante had echter op 8 september 2016 digitaal een pro forma bezwaarschrift ingediend en voerde aan dat de gronden van bezwaar op 10 oktober 2016 tijdig waren ingediend.
Het College oordeelde dat de minister appellante niet had mogen tegenwerpen dat de gronden van het bezwaar niet op de juiste wijze waren ingediend, zonder dat appellante de gelegenheid was geboden om dit verzuim te herstellen. Het College stelde vast dat de gronden tijdig waren ingediend en dat de minister niet voldoende had aangegeven hoe appellante dit verzuim kon herstellen. Hierdoor was de niet-ontvankelijkverklaring onterecht. Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.002,-.