5.2.Landbouwers kunnen aan de vergroeningsverplichtingen in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voldoen door het inzaaien van vanggewassen. Voor deze vanggewassen geldt de in artikel 45, negende lid, van Verordening 639/2014 vastgelegde uiterste inzaaidatum van 30 september. Vaststaat dat appellante de vanggewassen niet vóór 1 oktober 2015 heeft ingezaaid. De staatssecretaris heeft in zijn brief van 2 oktober 2015 uiteengezet dat landbouwers die getroffen zijn door overvloedige neerslag in de op de kaart bij deze brief aangewezen regio’s in aanmerking komen voor uitstel van de inzaaidatum tot 15 oktober 2015. Vaststaat dat de percelen van appellante niet zijn gelegen in de in voornoemde brief geduide regio’s. Uit de meetgegevens van het nabijgelegen weerstation Steenwijksmoer volgt dat ter plaatse in totaal 47,5 mm neerslag is gevallen in september 2015. Uit de meetgegevens van het andere nabijgelegen weerstation Klazienaveen volgt dat ter plaatse in totaal 56,3 mm in september 2015 is gevallen. De ondergrond van de desbetreffende percelen is zandgrond, die naar zijn aard niet bijzonder gevoelig is voor regenval. Weliswaar kan in geval van hevige, dan wel extreme regenval de grond verzadigd raken waardoor deze niet meer te bewerken is, maar appellante heeft niet met concrete feiten onderbouwd dat deze situatie in september 2015 op de betreffende percelen zich ook daadwerkelijk voordeed. Appellante heeft volstaan met een verwijzing naar een notitie “Regenval en grondbewerking” van de hand van Jan Lucas Spijkman, akkerbouwspecialist van Countus van 18 oktober 2016, opgesteld naar aanleiding van vragen van verweerder. Uit deze notitie volgt geenszins dat de percelen van appellante in september 2015 verzadigd waren en daarom niet konden worden bewerkt. In de notitie wordt slechts in algemene bewoordingen een beschrijving gegeven van het mogelijke effect van (hevige) regenval op onder meer zandgronden. Nu appellante niet heeft aangetoond dat op haar percelen sprake was van “vergelijkbare weersomstandigheden”, zoals bedoeld in de brief van de staatssecretaris van 2 oktober 2015, kan appellante geen aanspraak maken op uitstel van de uiterste inzaaidatum tot 15 oktober 2015.
6. Voor zover appellante onder verwijzing naar een zaak waarin verweerder een beroep op overmacht heeft gehonoreerd zich beroept op het gelijkheidsbeginsel geldt het volgende. In het door appellante genoemde geval liggen de percelen in de omgeving van de weerstations Emmeloord en Hoogeveen. Uit de gegevens van deze weerstations volgt dat ter plaatse meer dan het gemiddelde van 78 mm neerslag in de maand september in Nederland is gevallen. In het door appellante genoemde geval liggen alle percelen dus in een gebied waar de hoeveelheid neerslag in september 2015 hoger was dan voornoemd gemiddelde, dan wel “nagenoeg” 100 mm of zelfs meer dan 100 mm bedroeg. De percelen van appellante zijn daarentegen alle gelegen in een gebied waar minder dan voornoemd gemiddelde is gevallen in de maand september 2015. Van gelijke gevallen is geen sprake. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt.
7. Ten aanzien van de stelling van appellante dat verweerder handelt in strijd met de doelstellingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) overweegt het College dat verweerder op grond van artikel 45, negende lid, van Verordening 639/2014, in samenhang gelezen met artikel 2.17 en de bijbehorende bijlage 2 van de Uitvoeringsregeling en artikel 26 van Verordening 640/2014, gehouden is de vergroeningsbetaling te verlagen indien niet voldaan is aan de voorwaarde om de vanggewassen voor 1 oktober 2015 in te zaaien. Hierbij is geen ruimte gelaten voor een belangenafweging door verweerder.
8. Dat in 2018 de uiterste inzaaidatum is gewijzigd, kan aan het vorenstaande niet afdoen.
9. Omdat appellante niet voor 1 oktober 2015 de vanggewassen heeft ingezaaid op de percelen 2, 30, 38, 52 t/m 55, 62, 65, 75 en 77 heeft zij niet voldaan aan de vergroeningseisen. Verweerder heeft terecht een verlaging van de vergroeningsbetaling toegepast, gelet op artikel 26 van Verordening 640/2014.
10. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.